dinsdag 13 februari 2007

De pijnschrijver



In de getroebleerde en getourmenteerde geest van de dichter Jan Arends (1925-1974) draaide alles om hemzelf. Aan solidariteit met lotgenoten is hij niet toegekomen. Wie zich zoveel demonen van het lijf moest houden heeft recht op dat egoïsme: als je in de marge van een samenleving zit, kom je op voor jezelf, niet voor sloebers die het misschien nog slechter hebben.
Toch staan er in zijn Nagelaten gedichten (1975) teksten die, althans voor mij, als geen andere verwoorden waar het om gaat, als je wilt omschrijven waarom er tegen armoede en onderdrukking moet worden gevochten. Ze passen op een bierviltje of op de achterkant van een envelop:

Wie
brood
uit de goot
haalt
buigt
voor zijn eten.

en:

Ik sta
op straat.

Ik heb
geen eten.

Ik heb
geen onderdak.

Ik zie
een bedelaar.

Ik
schaam mij
omdat ik
geen kwartje
heb.

Een hulpverlener kan met deze gegevens aan de slag, al zal zijn rapportage andere termen bevatten: 'Cliënt is niet in staat te voorzien in zijn basic needs en kampt daardoor met gevoelens van minderwaardigheid'. De diagnose is gesteld, de therapie kan worden vastgelegd in een 'stappenplan'. Hulpverleners houden van aanpakken, en dat is maar goed ook. Ze geven Jan Arends te eten, en zoeken een onderkomen voor hem. En dan schrijft hij:

Je
vraagt niet
om een boterham
maar
om erkenning.

Je
schreeuwt niet
omdat
je honger hebt
maar
om gehoord
te worden.

[...]

Er is iets over het hoofd gezien: Cliënt moet nog steeds buigen voor zijn eten. Een gegeven boterham is geen antwoord op zijn hulpvraag. Hongerig en dakloos zijn betekent dat je er niet bij hoort, geen erkend persoon bent, en dat er dus niet echt naar je wordt geluisterd. In Arends' Lunchpauzegedichten (1974) staat te lezen hoe hij zijn psychiater aan het lachen probeerde te maken door 'verdriet te schreeuwen',

Maar
dat ging niet
want hij was doof.

Toch maakte de dokter 'van zijn hand een groot oor', om zijn cliënt vooral goed te verstaan, maar dat alle grappen en grollen een schreeuw om waardigheid maskeerden ontging hem.
Wie mensen van hun minderwaardigheidscomplex wil genezen, moet af van zijn eigen gevoelens van meerwaardigheid. Op die manier kom je uit bij wat we 'menselijke waardigheid' noemen, de door mensen uit de Derde Wereld opgeëiste dignity, gebaseerd op respect, niet voor niets het woord waarmee veel Nederlandse allochtonen elkaar begroeten. Wie dignity en respect worden onthouden, zal de woorden tot slogan maken en er uiteindelijk voor vechten. Iemand die met hoge waardigheid is bekleed en zich respectloos behandelt voelt, als de imam geen hand wil geven, heeft niet begrepen dat de eerste stap verwacht mag worden van degeen die voldoende heeft om iets ervan op te geven.

Voor Jan Arends is de erkenning te laat gekomen: twee dagen voor de presentatie van zijn Lunchpauzegedichten is hij uit het raam gesprongen. Misschien uit vrees de weelde niet aan te kunnen, misschien omdat hij zich nu zo boven alles verheven voelde, dat hij dacht te kunnen vliegen. Dat hij bij voortleven ooit een lichtend voorbeeld zou zijn geworden is onwaarschijnlijk: de mannen en vrouwen door wie hij zich vernederd voelde, waren ook zijn rolmodellen, en ook hij zou, eenmaal in bonis, een passerende bedelaar met een kwartje hebben afgescheept.
Maar de ervaring van het leven aan de onderkant heeft geen Nederlands dichter pregnanter weergegeven. Arends was zich daarvan terdege bewust, hij wist wat hij wilde en kon met taal:

Ik
schrijf gedichten
als dunne bomen.

Wie
kan zo mager
praten
met de taal
als ik?

[...]

Ik heb
nooit:
een echt woord gehoord
of het deed pijn.

Om pijn
te schrijven
heb je
weinig woorden
nodig.

Ook deze poetica van het 'pijn schrijven' past op een klein velletje. Maar zij is het manifest van een dichter: een die het eigen lijden aan de wereld tot inzet maakt en dat doet in de enige vorm die daarbij past. De 'magere gedichten' van Jan Arends worden door dit naadloos op elkaar aansluiten van vorm en inhoud meer dan persoonlijke exclamaties of therapeutische excercities. Zicht- en hoorbaar, navoelbaar ook schetsen ze dè arme man wie 'alle leven zeer' doet. Genezing bieden ze niet, ze zijn 'maar' taal, en

Taal
vertakt
en het laatste woord
is een vraag
in de lucht.

Maar er staat wat er staat, en het staat er zoals het er staan moet.

4 opmerkingen:

Anoniem zei

Arends is best een aardige dichter. Maar het gaat mij te ver om van zijn versjes over zijn eigen psychiatrische klachten een symbool van verzet tegen maatschappelijke onderdrukking te maken. Daarvoor was hij echt tè egoïstisch.

Gerard van de Ven zei

Over smaken valt natuurlijk te twisten, maar ìk vind dat Jan Arends geen 'versjes' schrijft maar een volwaardig dichter is. Dat houdt in dat zijn gedichten zijn persoonlijke sores overstijgen. Zoals ik aan het einde van 'De pijnschrijver' heb proberen duidelijk te maken komt dat o.a. omdat vorm en inhoud op éen (hoog) nivo liggen.

Anoniem zei

fJan said:
Als ik de gedichten van Jan Arends lees of zijn beeltenis zie, dan krimpt mijn ziel ineen van mededogen en begrip. Ik denk, dat ik het zo goed kan begrijpen, omdat ikzelf maar al te goed weet wat het is om heel diep depressief te zijn. Ik voelde dat ook zo sterk bij een televisie-interview met prins Claus, toe hij het had over zijn depressie. Ik denk, dat je niet kan spreken over egoisme of "voor jezelf opkomen" Er is n.l. alleen een totale leegheid, samengaand met een onbestemde angst, die gek genoeg soms doorbroken wordt, zoals bij Jan Arends met zijn gedichten. Bij mij gebeurde dit toen ik dagelijks mijn twee borrels dronk. Ook herinner ik me nog, dat de emotie terug kwam toen ik de uitvaart van Joop den Uyl op de televisie zag.
Tenslotte: Als leek vind ik de gedichten van Jan Arend prachtig.

Gerard van de Ven zei

Op het gebied van depressies ben ìk een leek (als poëzie-interpretator trouwens ook). Ik kan dus alleen vermoeden wat het is om in de angstige leegte te verkeren waarover 'Jan' het heeft. Vanuit zijn ervaring komt hij tot een wat andere uitleg van de gedichten van Jan Arends dan ik. Juist omdat het poëzie van klasse is, is dat mogelijk: Arends wekt bij iedere lezer persoonsgebonden, authentieke associaties op, waardoor een meer samenhangend beeld ontstaat van eigen ervaringen. De confrontatie met Arends' gedichten (of met de uitspraken van Prins Claus, of met de emoties bij het sterven van den Uyl, of met...) helpt dan om orde te scheppen in eigen verwarde gedachten en gevoelens.
Om met Herman de Coninck te spreken: zo helpt poëzie: het is alsof je een koele hand op het voorhoofd van een koortsig kind legt: ze geneest niet, maar het werkt wel.

Mijn insteek is iets anders. Ik ben - lang geleden al - getroffen door de gevoelens van sociale isolatie en deprivatie die Arends zo scherp verwoordt: hij voelt zich waarlijk een van de 'verworpenen der aarde'. Te moeten vragen om een boterham is een ultieme vernedering die wie het voedsel verstrekt verweten wordt. Daarin schuilt een aanklacht die kan leiden tot verzet. Maar de exclusieve betrokkenheid op de eigen pijn (wat ik 'egoïsme' heb genoemd, als constatering, niet als verwijt) verhindert dat Arends' opstandigheid maatschappelijk verzet wordt.
De pregnante beschrijving van wat onderdrukking is, is voor mij reden om nog eens goed de noodzaak en mogelijkheden van solidariteit met verdrukten te overdenken. Want alleen daardoor kun je effectief ongelijkheid en onrechtvaardigheid bevechten. Zó helpt Jan Arends' poëzie mij.