1975
Rare jaren deze jaren
niets komisch veel mislukt
rollende stenen zonder mos.
Kreupel zoekt de poëzie het huis weer op
de warme lamp
het kleine leed van pappie-mammie roepen
verdriet om de voorbije verjaardag
wéér troost de natuur
wéér komt op de proppen die ellendige God
vermomd nu als VU-student
of Nijmeegse nitwit.
Maar ook wij
toen wij een gooi naar het grootse deden
hadden niemand iets te bieden
dat een schuilplaats gaf
voedsel in een maag
een schaar om prikkeldraad door te knippen
nauwelijks een doek voor het bloeden
of schoonheid die een gedicht verbrandt.
Verwilderd in besneeuwde vlaktes
woestijnen in muren gevangen
de kampen kelders en kooien
waar de ene mens de andere onmens wordt.
Al die dromen al die jaren
steeds weer dat kind op 't platgebrande station
het hoge gillen in de kazerne
waar je stem die mooie vaas
werd stukgetrapt.
En buiten de hekken
de koude cameraman
altijd bezorgd om z'n materiaal.
Schrijven die lullige luxe
waar ademen al een weelde is
en eten je bordje leeg.
De beste talenten aan de drank
aan de roem aan de ijdelheid
aan de spuit
of in 't gesticht
met een positie in een commissie
of uit het raam gesprongen
of geschrokken hokkend bij moeder de vrouw
of zich verliezend in analyses
napalm van woorden
over het vel van de taal.
Ach
sla ons om de oren
dat we wakker worden
dat niet onze ontroering
in klein geblaat verloren gaat
dat we weer ons bed opnemen
en zwerven met de bedeljongen
met de bedelmeid.
Remco Campert
Posts tonen met het label Literatuur. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Literatuur. Alle posts tonen
dinsdag 7 augustus 2007
Rare jaren
maandag 28 mei 2007
Drie verhaaltjes voor een hoorzitting 3
En dit wordt het mooiste verhaal, want dit zijn drie van de vijf 'Titaantjes', jongelui met een baan, maar ook vol artistieke aspiraties. De humeurige 'kantoorschrijver' Grönloh, artist onder de naam Nescio, introduceert zichzelf en zijn maten zo:
Jongens waren we - maar aardige jongens. al zeg ik 't zelf. We zijn nu veel wijzer, stakkerig wijs zijn we, behalve Bavink, die mal geworden is. Wat hebben we al niet willen opknappen. We zouden hun wel eens laten zien hoe 't moest. We, dat waren wij, met zijn vijven. Alle andere menschen waren 'ze'. 'Ze', die niets snapten en niets zagen.
Heele zomernachten stonden we tegen 't hek van het Oosterpark te leunen en honderduit te boomen. Een heel kamerameublement zou je daaraan hebben kunnen verdienen, als je dat allemaal had kunnen onthouden. Er wordt toch zooveel geschreven tegenwoordig.
Dikwijls waren we ook minder spraakzaam. Aan den rand van het trottoir zaten we tot lang na twaalven, zoo maar op de straatsteenen, en waren weemoedig en tuurden naar de klinkers, en van de klinkers naar de sterren. En dan zei Bekker, dat-i eigenlijk medelijden met z'n baas had, en ik probeerde een gedicht te maken, en Hoyer zei, dat-i opstond want dat die blauwe steen zo optrok. En als in die korte, zoele nachten het zwart recht boven onze hoofden wat verschoot, dan zat Bavink met het hoofd in z'n handen over de zon te praten, bij het sentimenteele af. En we vonden dat 't zonde was om naar bed te gaan, dat een mensch eigenlijk altijd op moest kunnen blijven. Ook dat zouden we veranderen. Kees zat te slapen.
Het wordt tijd voor een spandoek:
Hangen is een basisbehoefte!
Misschien moet het wel in de basisvezekering....
De slagzin is van Jan Verhoeven
Zie zijn reactie op een vorig bericht.
Zie zijn reactie op een vorig bericht.
Labels
Cultuurgeschiedenis,
Hangjongeren,
Literatuur,
Onderwijs,
Politiek
Drie verhaaltjes voor een hoorzitting 2
Dit zijn drie 'Mannen van Tachtig': (vlnr) Willem Kloos, Pet Tideman en Hein Boeken. Boemelstudenten in de eerste plaats, die ook nog dichter waren. Kloos heeft ervoor gezorgd dat tussen 1885 en 1890 de vernieuwing van de Nederlandse poëzie doorzette. De twee anderen waren zijn trouwe waterdragers. Niet direct van die straatjongens, maar mannen van het grote gebaar in kleine kamers en bedompte kroegen. Ze vochten elkaar de tent uit, slierden langs de straten als ze terugkeerden van de zwoele tenten in De Nes en verbouwden af en toe een café.
En ze schreven de mooiste gedichten en het sterkste proza van hun generatie.
De 'Tachtigers' waren hangdichters....
Labels
Cultuurgeschiedenis,
Hangjongeren,
Literatuur,
Onderwijs,
Politiek
Drie verhaaltjes voor een hoorzitting 1
Dit is de Atheense beeldhouwer en wijsgeer Socrates, 's werelds eerste 'hangfilosoof'. Wijs was hij, waarschijnlijk tegen betaling, vooral op de markt, waar hij de rondhangende jongeren het 'goede leven' probeerde bij te brengen. Je kunt je voorstellen hoe dat ging: Socrates, bekend om zijn lelijkheid komt de markt op, wordt aangeroepen vanuit de verschillende groepjes die daar al zijn, er worden grappen gemaakt. Soms ontstaat een serieus gesprek, ze wandelen wat, gaan wat eten, en ze blijven kletsen. Een van die jongeren was Plato. Hij heeft het allemaal zo genotuleerd dat er heuse filosofische tractaten uit ontstonden.
Maar het begon met hangen....
Labels
Cultuurgeschiedenis,
Hangjongeren,
Literatuur,
Onderwijs,
Politiek
donderdag 24 mei 2007
Over het witten van een schutting
Tekening van True Williams
Johan Huizinga in Wikipedia
Mark Twain in Wikipedia
Eenenvijftig jaar geleden zat ik te zwoegen op mijn eerste 'wetenschappelijke' werkstuk, een scriptie over Homo ludens van Johan Huizinga. De Vlaamse hoogleraar voor wie ik het ding maakte (hij had het over 'Omo ludens van Uizinga') had al eens gevraagd hoever ik ermee was. Dat hield niet over, want net als mijn idool was het wikken en wegen mij aangeboren. Huizinga's Herfsttij was de voornaamste reden geweest om geschiedenis te gaan studeren, juist om de precisie waarmee uit duizenden fragmentjes het beeld van de late middeleeuwen werd vormgegeven. Zó wilde ik het ook leren.
Ook in Homo ludens neemt de meester alle tijd om 'het spelelement in de cultuur' te beschrijven. Het lange eerste hoofdstuk somt een aantal eerdere definities van 'spel' op, onderzoekt en verwerpt ze. In het bijzonder wie 'spel' als het tegendeel van 'ernst' ziet, krijgt ervan langs: spelen is een ernstige aangelegenheid. Het woord 'speels' is Huizinga dan ook te licht: hij munt 'ludiek', uiteraard zonder te bevroeden dat het nog eens een van de meest gebruikte aanduidingen van de twintigste eeuw zou worden, en zou dienen als tyoering van activiteiten die Huiziga zelf ongetwijfeld 'pueriel' zou hebben genoemd. Al zijn overwegingen monden uit in de slotsom dat 'spel' moet worden afgezet tegen 'werk'. Dat laatste is een activiteit die haar doel buiten zich zelf heeft: met timmeren in loondienst verdien je een salaris en daar gaat het om. "Spel' daarentegen heeft zijn doel in zichzelf en hoeft geen externe beloning.
Voor die ontdekking had zestig jaar eerder een Amerikaanse schrijver aanmerkelijk minder woorden nodig gehad. Mark Twain slaagde er ook in haar in een veel ludieker vorm te verwoorden. In zijn jongensboek (dat is:.'boek over een jongen' en pas daarna 'boek voor jongens') Tom Sawyer (1876) schetst hij hoe zijn hoofdpersoon het zo bont heeft gemaakt dat hij van zijn goedige tante Polly eindelijk een taakstraf krijgt: hij moet een schutting witten. Met de geniale gehaaidheid die hem eigen is, weet hij zijn vrienden ervan te overtuigen dat dit gehate werk een verheven, misschien wel artistieke bezigheid is. Zij bedelven hem onder geschenken om deze van hem over te mogen nemen. Aan het einde van een mooie dag trekken Tom en Twain de slotsom:
Tom zei bij zichzelf dat de wereld toch niet zo zinloos was. Hij had onbewust een belangrijke wet van het menselijk handelen ontdekt, namelijk dat je, om een jongen of een man ergens naar te laten hunkeren, alleen maar hoeft te zorgen dat het moeilijk te verkrijgen is. Was hij een groot en wijs filosoof gewwest, zoals de schrijver van dit boek, dan zou hij begrepen hebben dat werk datgene is wat iemand verplicht is om te doen, en dat spel alles is wat iemand niet verplicht is om te doen. En dat zou hem weer hebben geholpen om te begrijpen waarom het vervaardigen van kunstbloemen of het zwoegen op een tredmolen werk is, terwijl kegelen of het beklimmen van de Mont Blanc alleen maar vertier is. In Engeland wonen hoge heren die 's zomers elke dag tussen de dertig en veertig kilometer afleggen met een vierspan, om geen andere reden dan dat dit voorrecht hun grote sommen geld kost; zouden ze een vergoeding voor hun diensten ontvangen, dan zou het werk worden en zouden ze er de brui aan geven.Toen ik mijn scriptie eindelijk inleverde, was mijn bewondering voor Huizinga al een eind gedaald: de meester had wel erg veel van mijn geduld geëist. Nu ik, schandelijk laat, Tom Sawyer in mijn culturele bagage heb opgenomen, zie ik pas de echte reden: Huizinga was niet zo'n erg 'groot en wijs filosoof'.
Tenslotte: in Amsterdam-Nieuw West ligt de Johan Huizingalaan, een brede allee omgeven door smallere straten die zijn genoemd naar 'kleinere' historici. Aan die laan staat een 'Café Huizinga'. Telkens als ik het passeer vraag ik me af: zou deze aristocraat pur sang dit nu 'ludiek' gevonden hebben?
woensdag 23 mei 2007
Totaal is fataal 2
Gedicht
Wollt ihr die totale Poesie?
Hans Sleutelaar
Vorig bericht
Voor Jan Noort belichaamt de totale Krieg, zoals Goebbels die voor ogen had, het absolute kwaad:
Theodor Adorno heeft gezegd dat na Auschwitze niet meer op deze manier poëzie kan worden geschreven. In feite verkondigt hij daarmee het einde van de totale Poesie, zoals die zich in de 19e en 20e eeuw ontwikkeld had. Want totale Poesie is geen vage voorstelling van wat ooit mischien zou kunnen ontstaan, maar is levende werkelijkheid geweest. Dichters hebben de pretentie gehad dat zij als een soort hogepriesters de mensheid zouden kunnen leiden naar de volmaakte realisering van de platonische 'Ideeën' van het ware, het goede en het schone.
De aanzet daartoe vindt men b.v. in de onvoltooide roman Heinrich von Ofterdingen van de romantische dichter Novalis. Daarin staat de stelling centraal dat de wereld 'gepoëtiseerd' moet worden om zo een nieuw 'gouden tijdperk' te kunnen ingaan. Daarvoor, zo lezen wij bij onze eigen Jacques Perk, is onderwerping aan een 'verschrikkelijke godin' nodig:
Ik meen dus dat we tijd van de totale Poesie achter ons hebben. Dichters zijn geen halve goden meer die in liturgische taal ons naar een hemel moeten lokken. Poëzie is één van de vele gereedschappen of methoden om mens en wereld te beschrijven en te duiden. Dat moet zo maar blijven. Want het begint ermee dat dè Poëzie op de troon wordt gezet, vervolgens wordt dè Dichter tot model voor een nieuwe Leider geproclameerd, en tenslotte is er altijd wel één dichter die vindt dat hij aan alle voorwaarden voldoet om dat leiderschap in handen te nemen. Stefan George, de Duitse schoonheidsaanbidder uit het begin van de 20e eeuw, heeft zich door zijn Kreis zo op het schild laten heffen; vanuit Nederland is Frederik van Eeden jaren in de weer geweest om een gezelschap van 'Koninklijken van Geest' bijeen te brengen dat onder zijn leiding de wereld zou verlossen. Het gevaar wordt nog groter, als dichters en politici met totalitaire aspiraties elkaar als 'geestverwanten' herkennen. Wat er dan gebeurt heeft Jan Noort in zijn reactie indringend beschreven.
Wollt ihr die totale Poesie?
Hans Sleutelaar
Vorig bericht
Mijn goede vriend Jan Noort is geëmotioneerd door de verbinding tussen totalen Krieg en totale Poesie die wordt gelegd in het bovenstaande 'gedicht' van Hans Sleutelaar. Jans reactie is me blijven bezighouden, maar ik heb even nodig gehad om tot een antwoord te komen. Daarbij heeft respect mij meer geleid dan onwil of traagheid.
Voor Jan Noort belichaamt de totale Krieg, zoals Goebbels die voor ogen had, het absolute kwaad:
Auschwitz-Stalingrad, dat zijn twee van de vreselijkste gebeurtenissen uit de tijd van de rede van Goebbels - de duivel aan wie de menigte in het Sportpalast haar ziel verkocht en daardoor naar de hel werd gestuurd.Voor Jan zijn Krieg en Poesie twee gescheiden domeinen en totale Poesie kan dan ook niets te maken hebben met totalen Krieg. Die laatste is gericht op de volledige vernietiging van de mens en het menselijke, in poëzie gaat het juist om de verbeelding en viering daarvan. Wie zich daaraan geheel en al dienstbaar maakt bedrijft totale Poesie, en dat sluit het kwade buiten.
Breng het woord 'totaal' in discussie, maar breng 'Totalen Krieg' niet in verband met 'Totale Poesie'. Mijn gedachten worden dan volledig afgeleid.
Theodor Adorno heeft gezegd dat na Auschwitze niet meer op deze manier poëzie kan worden geschreven. In feite verkondigt hij daarmee het einde van de totale Poesie, zoals die zich in de 19e en 20e eeuw ontwikkeld had. Want totale Poesie is geen vage voorstelling van wat ooit mischien zou kunnen ontstaan, maar is levende werkelijkheid geweest. Dichters hebben de pretentie gehad dat zij als een soort hogepriesters de mensheid zouden kunnen leiden naar de volmaakte realisering van de platonische 'Ideeën' van het ware, het goede en het schone.
De aanzet daartoe vindt men b.v. in de onvoltooide roman Heinrich von Ofterdingen van de romantische dichter Novalis. Daarin staat de stelling centraal dat de wereld 'gepoëtiseerd' moet worden om zo een nieuw 'gouden tijdperk' te kunnen ingaan. Daarvoor, zo lezen wij bij onze eigen Jacques Perk, is onderwerping aan een 'verschrikkelijke godin' nodig:
'Schoonheid, o gij, wier naam geheiligd zij,Toen na een tweede Wereldoorlog Lucebert zocht naar een nieuwe manier om op poëtische wijze [...] de ruimte van het volledig leven /tot uitdrukking te brengen, schoof hij resoluut de schoonheidsaanbidding terzijde:
Uw wil geschiede; kóme uw heerschappij;
Naast u aanbidde de aard geen andren god!
Wie eenmaal u aanschouwt, leefde genoeg:
Zoo hem de dood in dezen stond versloeg...
Wat nood? Hij heeft genoten 't hoogst genot!'
in deze tijd heeft wat men altijd noemdeDe taal van de dichter is geen superieure taal meer, maar staat op één lijn met de 'spraakgebreken' van andere:
schoonheid schoonheid haar gezicht verbrand
zij troost niet meer de mensen
zij troost de larven de reptielen de ratten
maar de mens verschrikt zij
en treft hem met het besef
een broodkruimel te zijn op de rok van het universum
ik heb daarom de taalNiet meer als de nieuwe hogepriester maar stuntelend en stamelend tastend naar woorden zoekt de dichter naar een 'bezield verband'. Ik herhaal nog maar eens het citaat van C.O. Jellema dat ik de vorige keer ook gebruikte:
in haar schoonheid opgezocht
hoorde daar dat zij niet meer menselijks had
dan de spraakgebreken van de schaduw
dan die van het oorverdovend zonlicht
Men heeft gedachten over. Komt te kortDichters van nu hebben de pretentie van hun voorgangers het verlossende woord te kunnen spreken opgegeven. Ze zijn al blij als het effect van poëzie even groot is als dat van een hand op haar hete voorhoofdje, zoals ik gisteren Herman de Coninck liet zeggen.
met woorden. Zoals in het scrabblespel
letters soms bijna raken aan het wel
geschouwde, net niet uit te spellen woord.
Ik meen dus dat we tijd van de totale Poesie achter ons hebben. Dichters zijn geen halve goden meer die in liturgische taal ons naar een hemel moeten lokken. Poëzie is één van de vele gereedschappen of methoden om mens en wereld te beschrijven en te duiden. Dat moet zo maar blijven. Want het begint ermee dat dè Poëzie op de troon wordt gezet, vervolgens wordt dè Dichter tot model voor een nieuwe Leider geproclameerd, en tenslotte is er altijd wel één dichter die vindt dat hij aan alle voorwaarden voldoet om dat leiderschap in handen te nemen. Stefan George, de Duitse schoonheidsaanbidder uit het begin van de 20e eeuw, heeft zich door zijn Kreis zo op het schild laten heffen; vanuit Nederland is Frederik van Eeden jaren in de weer geweest om een gezelschap van 'Koninklijken van Geest' bijeen te brengen dat onder zijn leiding de wereld zou verlossen. Het gevaar wordt nog groter, als dichters en politici met totalitaire aspiraties elkaar als 'geestverwanten' herkennen. Wat er dan gebeurt heeft Jan Noort in zijn reactie indringend beschreven.
dinsdag 22 mei 2007
Een sterfdag

Vandaag is het tien jaar geleden (al weer tien jaar?) dat Herman de Coninck op straat in Lissabon overleed. Er wordt nogal wat aandacht aan besteed, dus een vergeten dichter is hij niet.
Voor mij is hij vooral de schrijver van dit versje:
Voor mij is hij vooral de schrijver van dit versje:
Zoals je tegen een ziek dochtertje zegt:
mijn miniatuurmensje, mijn zelfgemaakt
verdrietje, en het helpt niet;
zoals je een hand op haar hete voorhoofdje
legt, zo dun als sneeuw gaat liggen,
en het helpt niet:
zo helpt poëzie.
Toen we zeventien jaar geleden met onze poëziegroep begonnen, was dit het openingsgedicht. Korter en effectiever had de functie van poëzie ook niet kunnen worden aangegeven. De Coninck was er steeds op uit de werkelijkheid te vangen in beelden. Hij wordt wel 'de dichter van het zoals' genoemd. In de vergelijking tussen poëzie en een troostende vaderhand schept hij een magische wereld: zowel de handoplegging als het maken van een vers hebben iets van genezing, bezwering van een pijnlijke werkelijkheid. Puur rationeel gezien richt geen van beide iets uit. Maar in beide zit een niet te benoemen kracht: het helpt niet, maar het werkt wel.
Deze week is een tweede vers van de Coninck veel voor me gaan betekenen:
Die realistische maar milde toon typeert het dichterschap van Herman de Coninck. Hij is er populair door geworden, en zal dat nog wel geruime tijd bliven: zijn poëzie wèrkt.
Er is een website Zo helpt poëzie
Daarop o.a. 13 gedichten van De Coninck
Deze week is een tweede vers van de Coninck veel voor me gaan betekenen:
Hoopje moeder voor mijn voeten op de grond.Qua stijl verschilt het van het andere gedicht: er is geen ruimte voor beeldspraak, hier volstaat de beschrijving van de verwarrende werkelijkheid. De instortende relatie tussen een moeder en haar zoon is ook niet meer te helen of bezweren met de magische werking van wat dan ook. Hier gaat het niet om een kinderverdrietje, maar om een blijvende pijn. De deernis waarmee dat is opgeschreven geeft aan de in haar consequentheid harde houding van de zoon toch iets milds. Hier is, om met Dimitri Verhulst te spreken, 'de helaasheid der dingen' in het spel: jammer dat het zo moet gaan, maar het is niet anders.
Waarom ik vandaag niet ter communie was gegaan.
Omdat ik niet meer geloof, gaf ik te verstaan.
Waarne ze gedurende een minuut viel. Daarbeneden mond:
'Nu zit ik met twee doden.
(De eerste mijn vader, pas)
Mezelf zijn blijkt een radicale methode
om pijn te doen. Later, na een jaar of twee
van valium en nooit meer slapen
vraag ik wat ze voor haar verjaardag wil.
Nog eens naar de mis gaan. Ik hoor me weer nee
zeggen. Ik blijf haar oprapen.
Die realistische maar milde toon typeert het dichterschap van Herman de Coninck. Hij is er populair door geworden, en zal dat nog wel geruime tijd bliven: zijn poëzie wèrkt.
Er is een website Zo helpt poëzie
Daarop o.a. 13 gedichten van De Coninck
maandag 7 mei 2007
Lezen met en zonder bril
Anton Korteweg in DBNL
Anton Korteweg is als dichter niet zo heel bekend, maar af en toe kom je toch iets van hem tegen. Zo lazen wij in onze Poëziegroep in het kader van het thema Eenzaamheid dit gedicht van hem:
Na één keer lezen heb je niet helemaal door wat er staat. Slechts het einde is meteen duidelijk: ergens loopt het sprookje mis en komt er een keurig stel uit een romantische ontmoeting te voorschijn. Daarom paste het ook mooi bij ons onderwerp: wat is er eenzamer dan een langdurig echtpaar dat woordeloos aan een tafeltje zit in een restaurant? Daar is inderdaad geen troosten aan.
Stel
Het mocht kiezen, je weet wel, het arme meisje.
Het hield zo veel van hem en dan mag dat
voor straf. De prins was hij. Het arme meisje mocht
zich met hem vullen als een gans gevuld wordt, hij
was truffels dan. Niets dan zijn huls was zij.
Leeg was zij dan van haar, maar in haar lichaam
vol hem. Het mocht hem ook volkomen uit zich weg.
Hij wou verdwenen zijn met huid en haar en
alles dan uit haar, zodat zij leeg van hem
verder met zich. Mocht ook. Enfin, je raadt het wel.
Half haar, half hem koos ze. Ze leefden nog
lang en ontroostbaar als een keurig stel.
Na één keer lezen heb je niet helemaal door wat er staat. Slechts het einde is meteen duidelijk: ergens loopt het sprookje mis en komt er een keurig stel uit een romantische ontmoeting te voorschijn. Daarom paste het ook mooi bij ons onderwerp: wat is er eenzamer dan een langdurig echtpaar dat woordeloos aan een tafeltje zit in een restaurant? Daar is inderdaad geen troosten aan.
Bij herlezing bleven we steken bij de drastische culinaire beeldspraak in de regels 3-6. Dat de vrouw wordt aangeduid met 'het' werd al niet als vrouwvriendelijk gezien, maar dat zij, zoals een gans met truffels (de associatie met 'dom gansje' ligt voor de hand) wordt opgevuld, wordt volgepropt met man, riekte toch wel erg naar het vertrouwde macho-beeld. Niets dan een huls was zij, was dat niet het perfecte beeld van de onderdrukking van de vrouw?
Vanuit het mannelijk smaldeel van de groep kwam de opmerking dat de interpretatie toch wel erg naar de feministische kant werd getrokken. Zonder die bril gelezen is het gedicht van Korteweg de weergave van een keuzemoment: het arme meisje mag kiezen, al is het de straf voor haar liefde dat aan háár de verantwoordelijkheid wordt gegeven. Behalve de kans zich geheel over te geven aan de prins van haar dromen heeft zij de mogelijkheid om zelf de dominerende rol op te eisen en hem met huid en haar te verslinden. De volmaakte liefde ligt bij deze uitersten, zo lijkt de dichter ons te willen zeggen. Maar net als 'gewone mensen' durft ook deze sprookjesprinses niet te kiezen: ze sluit een compromis, een polderhuwelijk. En dan is het sprookje uit.
Nu, een dag later, zie ik de scene pas goed voor me: Assepoester heeft het schoentje gepast, en nu moet worden gepraat over hoe het verder moet. De Prins zet zich in postuur en etaleert in welgekozen woorden de mogelijkheden. Hij maakt haar met zijn culinaire metafoor lekker voor de aanvaarding van de macho-rol die hij ongetwijfeld begeert, en in minder bloemrijke termen stipt hij ook het tegendeel aan: zijn onderwerping aan de macht van de Vrouw. Zij, een arm meisje nog, houdt het liever gewoon: een huwelijk halfom. Niets op aan te merken, tegen veel bestand, maar is het geluk?
Trouwens: wat is dat eigenlijk, geluk?
Met dank aan
Poëziegroep De Akersingel, Amsterdam
Vanuit het mannelijk smaldeel van de groep kwam de opmerking dat de interpretatie toch wel erg naar de feministische kant werd getrokken. Zonder die bril gelezen is het gedicht van Korteweg de weergave van een keuzemoment: het arme meisje mag kiezen, al is het de straf voor haar liefde dat aan háár de verantwoordelijkheid wordt gegeven. Behalve de kans zich geheel over te geven aan de prins van haar dromen heeft zij de mogelijkheid om zelf de dominerende rol op te eisen en hem met huid en haar te verslinden. De volmaakte liefde ligt bij deze uitersten, zo lijkt de dichter ons te willen zeggen. Maar net als 'gewone mensen' durft ook deze sprookjesprinses niet te kiezen: ze sluit een compromis, een polderhuwelijk. En dan is het sprookje uit.
Nu, een dag later, zie ik de scene pas goed voor me: Assepoester heeft het schoentje gepast, en nu moet worden gepraat over hoe het verder moet. De Prins zet zich in postuur en etaleert in welgekozen woorden de mogelijkheden. Hij maakt haar met zijn culinaire metafoor lekker voor de aanvaarding van de macho-rol die hij ongetwijfeld begeert, en in minder bloemrijke termen stipt hij ook het tegendeel aan: zijn onderwerping aan de macht van de Vrouw. Zij, een arm meisje nog, houdt het liever gewoon: een huwelijk halfom. Niets op aan te merken, tegen veel bestand, maar is het geluk?
Trouwens: wat is dat eigenlijk, geluk?
Met dank aan
Poëziegroep De Akersingel, Amsterdam
donderdag 3 mei 2007
Uitgelezen

Heel vaak gebeurt het me dat ik aan een roman begin en maar niet aan het einde kom. De schrijver weet me kennelijk niet vast te houden, noch door de stijl noch door de plot van zijn verhaal. Het kan ook aan mij liggen, want als ik het boek na enige tijd weer ter hand neem, lukt het wel de laatste zin te halen.
En dan heb je natuurlijk nog de romans die ik zo maar twee keer lees, omdat er een gedachte in zit die me blijft bezig houden. Dat zijn de èchte uitgelezen boeken. Een klein stapeltje dat op een aparte plank in mijn boekenkast terecht komt. Van een aantal van deze boeken wil ik vertellen wat ik ervan tot me genomen heb. Het gaat me om die persoonlijke reactie, niet om een literaire beoordeling of positionering.
Vaak zullen het boeken zijn die besproken zijn in onze Leesclub.
Lees maar.
woensdag 2 mei 2007
De eenzaamheid van de eenzame
Edward Hopper, Nighthawks
Edward Hopper in Wikipedia
Jean Pierre Rawie in Wikipedia
Al heel lang denk ik bij het woord eenzaamheid aan de Amerikaanse schilder Edward Hopper, voor wie het stadsleven en de vervreemdende werking daarvan het centrale thema van zijn werk is geweest. Als je in Wikipedia doorlinkt naar de schilderijen die daar genoemd worden, zie je dat hij als geen ander vorm heeft gegeven aan wat de eenzame eenzaam maakt. De desolaatheid die zijn Nighthawks ('nachtuilen' zouden wij zeggen) uitstraalt is voor mij daarvan het absolute hoogtepunt geworden. Misschien omdat ik vaak in kroegen heb gezeten en me daar even alleen gevoeld heb als de man op de voorgrond. Het maakte daarbij geen verschil of het lokaal zo leeg was als op dit schilderij of mudvol met drinkende en pratende mensen. Zelfs als ik volop meedeed met het gekwek, bleef dit isolement bestaan. Het is voor mij een mythe gebleven dat drank dan helpt.
Dat gevoel vind ik terug in een gedicht van Jean Pierre Rawie dat me onmiddellijk te binnen schiet, als ik Nighthawks weer eens tegenkom. En omgekeerd natuurlijk. Dit is de tekst:
Nachtlokaal
Ik zit verscholen onder mijns gelijken
in een onguur en morsig nachtlokaal.
In deze uitgewoonde buitenwijken
lijkt alles zo duister en fataal.
Je kunt niet door de gore ramen kijken,
maar buiten klotst eentonig het kanaal
en gaat de wind. Ik voel de tijd verstrijken,
terwijl ik luister hoe ik ademhaal.
Men houdt zich hier afzijdig van zijn buren.
Ik zie in de gezichten om mij heen
geen teken van verwantschap; in de ure
die allen wacht hebben wij niets gemeen.
Ik hoor een scheepswand langs de kade schuren.
Ik zoek mijn jas en tel mijn geld bijeen.
In de laatste regel wordt aangekondigd wat nog erger was: alleen naar huis gaan en het dan moeten doen zonder het geluidsdecor van de kroeg, zonder de lucht van verschalend bier en prikkelende rook, niets anders dan het klotsen van het water en het tikken van je stappen op de keien van de straat. En dan dat vale licht van voor de helft gedoofde lantaarns, die maan die geen warmte gaf.
Dit alles ligt achter me, maar heeft me geleerd wat eenzaamheid is. Het komt dus terug nu ik zoeken moet naar gedichten over Eenzaamheid. En ik schrik van de ontdekking dat jongere dichters dat bijna alleen associëren met ouderdom. Wat ligt er in mijn verschiet?
Labels
Herinnering,
Literatuur,
Poëziegroep
dinsdag 17 april 2007
Bericht uit Anderland 4
Over Konstantin Kafavis
(1863-1933)
Website van Anderland
Waarlijk een kosmopoliet, die Kafavis. Zijn familie was van Griekse afkomst maar had haar wortels in Turkije. Zijn vader handelde in katoen vanuit Egypte. De zoon kreeg zijn opleiding in Engeland en liet dat merken door zijn Grieks met een Engels accent te spreken. Het grootste deel van zijn leven woonde en werkte hij in Alexandrië, behorend tot het British Empire maar soms in rep en roer door opstanden van Egyptische nationalisten. Een anderlander avant la lettre. Laten we een straat naar hem noemen.
Kafavis was dichter en in zijn werk komt het doorbreken van grenzen voortdurend aan de orde. Het zwerven als geestelijk avontuur is het hoofmotief in zijn beroemde gedicht Ithaka uit 1911. Het is geïnspireerd op de thuisreis van Odysseus, koning van het Ithaka, die na de Griekse overwinning in de Trojaanse oorlog er jaren over deed om de weg naar huis te vinden. Je kunt op zee geen zijpaden inslaan, maar Odysseus is zeker niet recht door zee gegaan: ongeveer alle mogelijke landinsplaatsen schijnt hij te hebben aangedaan. En hij is er niet minder van geworden.
Kafavis gebruikt die bochtige dooltocht als symbool van het menselijke leven dat volgens hem ook geen rechte lijn van A naar B mag zijn:
Als je de tocht aanvaardt naar Ithaka,
wens dat de weg dan lang mag zijn,
vol avonturen, vol ervaringen.
[...]
Dat er veel zomermorgens zulle komen
waarop je met grote vreugde en genot
zult binnenvaren in onbekende havens .
Ithaka is een wenkend perspectief, een utopie bijna, die als reisdoel nodig is, maar die je niet mag afleiden van wat onderweg te beleven is:
Houdt Ithaka wel altijd in gedachten.
Daar aan te komen is je doel.
Maar overhaast de reis in geen geval.
Beter is dat die jaren duurt,
zodat je oud zult zijn
wanneer je bij het eiland
het anker uitwerpt,
rijk aan wat je onderweg verwierf,
en niet verwachtend
dat Ithaka je rijkdom schenken zal.
Ithaka gaf je de mooie reis.
Was het er niet,
dan was je nooit vertrokken,
verder heeft het je
niets te bieden meer.
En vind je het er wat pover,
Ithaka bedroog je niet.
Zo wijs geworden,
met zoveel ervaring, zul je al
begrepen hebben
wat de Ithaka's beduiden.
Zou Anderland ook zo'n Ithaka zijn?
Ik denk het wel en geniet van de tocht erheen.
We zijn nu met 2442 mensen
Kafavis was dichter en in zijn werk komt het doorbreken van grenzen voortdurend aan de orde. Het zwerven als geestelijk avontuur is het hoofmotief in zijn beroemde gedicht Ithaka uit 1911. Het is geïnspireerd op de thuisreis van Odysseus, koning van het Ithaka, die na de Griekse overwinning in de Trojaanse oorlog er jaren over deed om de weg naar huis te vinden. Je kunt op zee geen zijpaden inslaan, maar Odysseus is zeker niet recht door zee gegaan: ongeveer alle mogelijke landinsplaatsen schijnt hij te hebben aangedaan. En hij is er niet minder van geworden.
Kafavis gebruikt die bochtige dooltocht als symbool van het menselijke leven dat volgens hem ook geen rechte lijn van A naar B mag zijn:
Als je de tocht aanvaardt naar Ithaka,
wens dat de weg dan lang mag zijn,
vol avonturen, vol ervaringen.
[...]
Dat er veel zomermorgens zulle komen
waarop je met grote vreugde en genot
zult binnenvaren in onbekende havens .
Ithaka is een wenkend perspectief, een utopie bijna, die als reisdoel nodig is, maar die je niet mag afleiden van wat onderweg te beleven is:
Houdt Ithaka wel altijd in gedachten.
Daar aan te komen is je doel.
Maar overhaast de reis in geen geval.
Beter is dat die jaren duurt,
zodat je oud zult zijn
wanneer je bij het eiland
het anker uitwerpt,
rijk aan wat je onderweg verwierf,
en niet verwachtend
dat Ithaka je rijkdom schenken zal.
Ithaka gaf je de mooie reis.
Was het er niet,
dan was je nooit vertrokken,
verder heeft het je
niets te bieden meer.
En vind je het er wat pover,
Ithaka bedroog je niet.
Zo wijs geworden,
met zoveel ervaring, zul je al
begrepen hebben
wat de Ithaka's beduiden.
Zou Anderland ook zo'n Ithaka zijn?
Ik denk het wel en geniet van de tocht erheen.
We zijn nu met 2442 mensen
onderweg
Geciteerd is uit de vertaling van
Hans Warren en Mario Molegraaf.
Lees de volledige tekstGeciteerd is uit de vertaling van
Hans Warren en Mario Molegraaf.
zaterdag 14 april 2007
Totaal is fataal
Gedicht
Wollt ihr die totale Poesie?
Hans Sleutelaar
Deze tekst is een variatie op een kreet van Josef Goebbels, de propagandaminister van Adolf Hitler. Toen in 1943 de oorlogskansen begonnen te keren, belegde hij een van zijn beruchte massavergaderingen in het Berliner Sportpalast. Door de volstrekt unieke manier waarop hij dergelijke bijeenkomsten wist te bespelen, bereikte hij ook nu dat zijn publiek zich opwerkte tot een staat van massale hysterie. Toen hij zijn 'betoog' liet culmineren in de kreet:
Wollt ihr den totalen Krieg?
was er geen houden aan: allen schreeuwden luidkeels hun ja. Gillend kozen zij voor de totale ondergang.
Door het verschrikkelijke woord Krieg te vervangen door het zachte Poesie lijkt de kreet gevaarloos te worden. Maar toen wij onlangs in onze Poëziegroep deze tekst kregen voorgelegd, zijn we tot een andere conclusie gekomen. We zijn lang bezig geweest met het invullen van andere woorden in deze regel. Zo ontstonden zinnen als:
Wollt ihr die totale Utopie?
Wollt ihr die totale Demokratie?
Wollt ihr die totale Religion?
Wollt ihr den totalen Frieden?
Met dank aan
Poëziegroep 'De Akersingel',
Amsterdam
Wollt ihr den totalen Frieden?
Zelfs die laatste kreet bleek bij het doordenken van de consequenties tot iets fataals te leiden: wrijving en zelfs conflict zijn noodzakelijk voor vooruitgang, ook in het verwezenlijken van humane waarden.
Alles wat naar iets totaals streeft wordt 'totalitair' en kan zich alleen door dwang handhaven. Het menselijke ligt in het tekort. Daarover gaat poëzie:
Alles wat naar iets totaals streeft wordt 'totalitair' en kan zich alleen door dwang handhaven. Het menselijke ligt in het tekort. Daarover gaat poëzie:
Men heeft gedachten over. Komt te kort
met woorden. Zoals in het scrabblespel
letters soms bijna raken aan het wel
geschouwde, net niet uit te spellen woord.
met woorden. Zoals in het scrabblespel
letters soms bijna raken aan het wel
geschouwde, net niet uit te spellen woord.
Dit dicht C.O. Jellema in een van de sonnetten uit de cyclus Perseus Archipoeta. Zo eenvoudig is het: als dichter èn als mens moeten we ons eraan houden door het ontbrekende te zijn bekoord. Dat houdt ons in leven. Compleetheid is dodelijk. Men heeft geen gedachten meer over.
Met dank aan
Poëziegroep 'De Akersingel',
Amsterdam
donderdag 12 april 2007
Bericht uit Anderland 3
website van Rhodan Al Galidi
website Anderland
De Irakees Al Galidi schrijft in het Nederlands en is dus een Nederlands dichter.
Toch heeft hij geen Nederlands paspoort.
Daarom mag hij niet werken, reizen en denken.
Hij beschouwt dat als een pauze van acht jaar, en is daar dankbaar voor:
hij heeft nu tijd om te schrijven, en hij schrijft alleen als hij tijd heeft.
Toch heeft hij geen Nederlands paspoort.
Daarom mag hij niet werken, reizen en denken.
Hij beschouwt dat als een pauze van acht jaar, en is daar dankbaar voor:
hij heeft nu tijd om te schrijven, en hij schrijft alleen als hij tijd heeft.
Al Galidi hoort thuis in Anderland,
kijk maar naar dit gedicht:
Een beschaafd volk veegt Zorro
uit zijn land op een beleefde manier
De Nederlanders vroegen mij
wie ik ben
en wat ik zou doen als ik terug moet
naar mijn vaderland
en ik denk: Ja, wie ben ik eigenlijk?
En wat doe ik als ik niet terug moet
naar mijn vaderland?
De Nederlanders vroegen mij:
'Hoe kun je slapen zonder paspoort?'
En ik vraag me af:
Hoe kunnen deze slaapwandelaars
wakker worden zonder zon?
De Nederlanders vroegen mij
'Je hebt geen verzekering.
Wat als je been breekt?'
En ik antwoord:
'Ik hak het af,
kook het,
eet het op.'
Ach,
volgens mij
heb ik een vaderland nodig.
Het gedicht staat in de bundel De herfst van Zorro
(Meulenhoff/Manteua 2006), die is genomineerd voor
de VSB Poëzieprijs 2007.
Anderland heeft nu 2343 burgers
zondag 8 april 2007
Een kantoorduivel
J.J.Voskuil in Wikipedia
Connie Palmen in Wikipedia
Connie Palmen heeft de tongen losgemaakt en velen aan het schrijven gezet doordat zij in haar 'roman' Lucifer enkele levende en overleden personen uit de grachtengordel te kijk heeft gezet. In het bijzonder het portret dat zij schetst van wijlen de componist Peter Schat en zijn onder merkwaardige omstandigheden omgekomen vrouw, wordt haar door de intimi van het echtpaar hoogst kwalijk genomen. In het boek wordt minstens de suggestie gewekt dat Schat bij dat sterven een ferme hand heeft toegestoken.
J.J. Voskuil, ook bekend als Maarten Koning, heeft in zijn veeldelige 'roman'-cyclus Het Bureau met in azijn gedoopte pen het doen en laten geschetst van de lieden die zich op het Meertensinstituut bezig houden met het onderzoek van de 'volkscultuur'. Geen van hen kan van een ander misdrijf worden verdacht dan onbeduidendheid en kwaadsappige nijd. Allen staan echter, voor de kenners met naam en toenaam, voortaan te boek als mensen met wie niet te leven valt.
De vraag rijst waarom men Connie Palmen alle hoeken van de kamer laat zien om haar 'karaktermoord' en Voskuil met een veelvoud daarvan weg komt. Is het omdat in Lucifer de artistieke en intellectuele elite de hoofdrol speelt en het in Het Bureau om slecht betaalde inktkoelies gaat? Wie met Peter Schat bevriend was weet de weg naar de media en kan zijn woordje daar desnoods vele malen kwijt. De collega's van Voskuil zijn een keer uitgenodigd door zijn rabiate bewonderaarster Hanneke Groenteman, en in haar plantage nog eens extra te kijk gezet als onhandige en van iedere brille gespeende klerken.
Lucifer lijkt me het verhaal van een duivelin. Het Bureau zet Voskuil neer als een duivel op kantoorformaat, een klerk met het boze oog.
De vraag rijst waarom men Connie Palmen alle hoeken van de kamer laat zien om haar 'karaktermoord' en Voskuil met een veelvoud daarvan weg komt. Is het omdat in Lucifer de artistieke en intellectuele elite de hoofdrol speelt en het in Het Bureau om slecht betaalde inktkoelies gaat? Wie met Peter Schat bevriend was weet de weg naar de media en kan zijn woordje daar desnoods vele malen kwijt. De collega's van Voskuil zijn een keer uitgenodigd door zijn rabiate bewonderaarster Hanneke Groenteman, en in haar plantage nog eens extra te kijk gezet als onhandige en van iedere brille gespeende klerken.
Lucifer lijkt me het verhaal van een duivelin. Het Bureau zet Voskuil neer als een duivel op kantoorformaat, een klerk met het boze oog.
Een verjaardag
Ergens in dit weekend wordt Cyrille Offermans 62.
Ook bij dit feit past een woord van hulde, vooral omdat de man
in een nachtmerrie lijkt te leven.
Offermans is een van onze meest erudiete essayisten,
een negentiende eeuwer qua omvang en diepte van kennis en inzicht.
Een kenner en aanhanger van Marx en de Frankfurter Schule,
al lijkt dat vuur wat gedoofd.
Maar vooral: every inch a teacher.
Ondanks zijn schrijflust en -talent is hij levenslang
voor de klas blijven staan.
En juist dat voedt nu zijn angstdroom:
om zich heen ziet hij hoe weinig literatuur en beschaving
in het huidige onderwijs nog aan bod komen.
Van hoog tot laag verzuipt de scholing in hypes,
degradeert de literatuur tot pulp.
Als hij zich moe gepraat en geschreven te ruste legt,
rijzen de haren hem te berge.
Rustig man, ga nu maar kalm slapen,
de beschaving overleeft ook dit keer wel.
Ook bij dit feit past een woord van hulde, vooral omdat de man
in een nachtmerrie lijkt te leven.
Offermans is een van onze meest erudiete essayisten,
een negentiende eeuwer qua omvang en diepte van kennis en inzicht.
Een kenner en aanhanger van Marx en de Frankfurter Schule,
al lijkt dat vuur wat gedoofd.
Maar vooral: every inch a teacher.
Ondanks zijn schrijflust en -talent is hij levenslang
voor de klas blijven staan.
En juist dat voedt nu zijn angstdroom:
om zich heen ziet hij hoe weinig literatuur en beschaving
in het huidige onderwijs nog aan bod komen.
Van hoog tot laag verzuipt de scholing in hypes,
degradeert de literatuur tot pulp.
Als hij zich moe gepraat en geschreven te ruste legt,
rijzen de haren hem te berge.
Rustig man, ga nu maar kalm slapen,
de beschaving overleeft ook dit keer wel.
vrijdag 30 maart 2007
Een verjaardag
Siegfried Woldhek
Op 30 maart 1944 werd in een negorij in het Oosten des lands de latere literator Gerrit Komrij geboren.
Herdenken wij dit met gepaste gevoelens van eerbied en spot.
De man schrijft met vele pennen en uit ieder daarvan vloeit veel behartenswaardigs, en soms regelrechte onzin.
Zo hoort het ook. Een schrijver mag niet eenkennig zijn. En moet risico's nemen, dus durven uitglijden.
Roem is een raar ding, en niet te voorspellen.
Maar het is welhaast zeker dat 'De Dikke Komrij' de vleselijke zal overleven.
Herdenken wij dit met gepaste gevoelens van eerbied en spot.
De man schrijft met vele pennen en uit ieder daarvan vloeit veel behartenswaardigs, en soms regelrechte onzin.
Zo hoort het ook. Een schrijver mag niet eenkennig zijn. En moet risico's nemen, dus durven uitglijden.
Roem is een raar ding, en niet te voorspellen.
Maar het is welhaast zeker dat 'De Dikke Komrij' de vleselijke zal overleven.
maandag 12 maart 2007
Alles is leesbaar te maken
Paul van Ostaijen (1896-1928)
Ach, mijn ziel is louter klanken
In dit uur van louter kleuren;
Klanken, die omhoge ranken
In een dolle tuin van geuren.
De dichter Paul Ostayen, geëerd als een groot poëzievernieuwer, kwam uit de wereld van Guido Gezelle. Als de oude meester zoog hij zich vol met klanken, kleuren en geuren en probeerde hij voor de sensaties die hij daarvan onderging, woorden te vinden. Anders dan bij Gezelle, die vergroeid was met de vrije natuur, verwoordde van Ostaijen de indrukken van de grote stad. Wat hij daar hoorde, zag en rook gaf hij weer in verzen van een nog tamelijk traditioneel karakter. Ziehier een fragment van zijn beschrijving van een koffiehuis met 'levende muziek':
Razend. Gedwarrel van stemmen, tot één geraas vergroeid.
Hoge klarinetklanken. Saksofoongeluiden en wat rest
daartussen: geweldig koperen orkest.
De buffetjuffrouw dromend. Heimwee of verlangen?
Alles is hier een open raadsel. De oplossing echter vindt
geen.
Zacht autoritair de waard. Simbool ven toekomst en
verleen.
[...]
Goed gezien en gehoord, maar allerminst opzienbarend opgeschreven. Het was voor de dichter allengs niet voldoende. Poëzie = woordkunst, noteerde hij en woorden bleven dus zijn materiaal, woorden, niet: gedachte, geest, fraaie zinnen. Zijn poëzie is eenvoudig een in het metafysische geankerd spel met woorden. Met die woorden speelde hij als een jongleur met vuurfakkels.
Zijn gedichten gaan er nu heel anders uit zien. Mooiste voorbeeld: zijn beroemde 'Boem. Paukeslag'. Op 'normale' wijze opgeschreven krijg je dit:
Boem
Paukeslag
daar ligt alles plat
o o
weer razen violen celli bassen koper triangel
trommels pauken
razen rennen razen rennen razen rennen
stop!
drama in volle slag hoeren slangen werpen zich op eerlike
mannen het gezin wankelt de fabriek wankelt
de eer wankelt ligt er
alle begrippen vallen
Halt!
[...]
Ook in deze vorm gaat het er vurig toe, maar van Ostaijen wilde kennelijk de vuurfakkels zien flitsen. En daarom liet hij de drukker er dit van maken:
Razend. Gedwarrel van stemmen, tot één geraas vergroeid.
Hoge klarinetklanken. Saksofoongeluiden en wat rest
daartussen: geweldig koperen orkest.
De buffetjuffrouw dromend. Heimwee of verlangen?
Alles is hier een open raadsel. De oplossing echter vindt
geen.
Zacht autoritair de waard. Simbool ven toekomst en
verleen.
[...]
Goed gezien en gehoord, maar allerminst opzienbarend opgeschreven. Het was voor de dichter allengs niet voldoende. Poëzie = woordkunst, noteerde hij en woorden bleven dus zijn materiaal, woorden, niet: gedachte, geest, fraaie zinnen. Zijn poëzie is eenvoudig een in het metafysische geankerd spel met woorden. Met die woorden speelde hij als een jongleur met vuurfakkels.
Zijn gedichten gaan er nu heel anders uit zien. Mooiste voorbeeld: zijn beroemde 'Boem. Paukeslag'. Op 'normale' wijze opgeschreven krijg je dit:
Boem
Paukeslag
daar ligt alles plat
o o
weer razen violen celli bassen koper triangel
trommels pauken
razen rennen razen rennen razen rennen
stop!
drama in volle slag hoeren slangen werpen zich op eerlike
mannen het gezin wankelt de fabriek wankelt
de eer wankelt ligt er
alle begrippen vallen
Halt!
[...]
Ook in deze vorm gaat het er vurig toe, maar van Ostaijen wilde kennelijk de vuurfakkels zien flitsen. En daarom liet hij de drukker er dit van maken:
De manier waarop in dit gedicht klanken en bewegingen zijn verwoord nodigt uit tot een dynamische vertolking. Het is dan ook vaak met schetterende begeleiding op het podium gebracht, en menigeen heeft het woordbeeld verlevendigd met animatie (Klik hier voor een voorbeeld). Maar de vaart, het spel met de woordfakkels, de abrupte overgang van fanfare naar maatschappijkritiek, men ondergaat het allemaal zeker zo intens bij het alleen maar lezen. Van Ostaijen heeft de middelen gevonden die voor de lezer van zijn poëzie het geluid overbodig maken. Àlles is bij hem leesbaar geworden.
woensdag 7 maart 2007
Hoor en lees, lees en hoor
Jules Deelder
Jaren geleden vond ik in De Groene het verslag van een discussie tussen slam-dichters en collega's die het bij het schríjven van gedichten hielden. De laatsten kwamen met het verwijt dat van teksten die met veel theatrale omslag ten gehore werden gebracht zo 'weinig overbleef', als je ze later làs. Het heeft me toen verbaasd dat de performers niet riposteerden dat je van een voordracht uit een traditionele bundel niets kon volgen zonder tekst op schoot. Dan was de eenzijdigheid van zowel de hoor- als de lees-poëzie wat eerlijker belicht.
Dit schoot me weer te binnen, toen ik oor- en ooggetuige was van het literaire circus Saint Amour dat onlangs de Amsterdamse Stadsschouwburg aandeed. De enige van de optredende literatoren die men met de slamscene zou kunnen associëren, was Jules Deelder en hij mocht de avond dan ook openen met het onverhoeds opzeggen van zijn 'kutgedicht'. Dat sloeg in die deftige zaal wel aan, maar al bij het lézen van de eerste strofe blijkt het niet meer dan een handig woordenlijstje:
O kut
O snee
O pruim
O spleet
O gleuf
O naad
O klier
O reet
En zo komen er nog dertien. Deelder verscheen later opnieuw en deed toen o.a. wat serieuzer, meer doorwerkte gedichten. Toen bleek dat hij behoorlijk cerebraal kan zijn, en op dat moment miste ik een tekstblad. Een paar dagen later had ik daarentegen behoefte aan zijn stem. Ik las toen zijn vrij lange gedicht 'De hardnekkige Samaritaan', dat fonetisch in een soort Roterdams is opgeschreven:
Wat mij laatst gebeur...
Leggik erges langs de weg
erges me roes uit te slape
worrik wakker gemaakt door
'n halleve zool op een paard
die vraag ovviket koud hep?
Ik zeg: vent krijg de dood-
straf met je koud mafkees
rot naar je familiegraf
doet mij een lol maar die
gozer verstame verkeerd
want die scheur in ene ze
jas doormidde en wil de
helleft an mijn geve...!
[...]O pruim
O spleet
O gleuf
O naad
O klier
O reet
En zo komen er nog dertien. Deelder verscheen later opnieuw en deed toen o.a. wat serieuzer, meer doorwerkte gedichten. Toen bleek dat hij behoorlijk cerebraal kan zijn, en op dat moment miste ik een tekstblad. Een paar dagen later had ik daarentegen behoefte aan zijn stem. Ik las toen zijn vrij lange gedicht 'De hardnekkige Samaritaan', dat fonetisch in een soort Roterdams is opgeschreven:
Wat mij laatst gebeur...
Leggik erges langs de weg
erges me roes uit te slape
worrik wakker gemaakt door
'n halleve zool op een paard
die vraag ovviket koud hep?
Ik zeg: vent krijg de dood-
straf met je koud mafkees
rot naar je familiegraf
doet mij een lol maar die
gozer verstame verkeerd
want die scheur in ene ze
jas doormidde en wil de
helleft an mijn geve...!
De scherpe, altijd wat querulanterig klinkende stem van Deelder ging automatisch in mijn hoofd tetteren, toen ik dit las. Zij gaf aan het gedicht de passende ambiance: een duistere kroeg waarin een niet geheel frisse zwerver luidkeels zijn opdringerige woordje doet, zoiets als het barretje in de film The Barfly naar een scenario van Charles Bukowski. Het verhaal eindigt met moord en doodslag als de moderne St. Maarten de verteller zijn logeerbed aanbiedt en aan hem gaat 'sjorre'; dit wordt gezien als een aanranding door een 'vieze stinkpoot'. die vervolgens onder de slagen van een steen het leven laat. De verteller beklaagt zich in de laatste regels bitter over de onveiligheid van vandaag de dag met al/dat gajes langs de straat...
Of 'De hardnekkige Samaritaan' het als 'lees-gedicht' uithoudt, vind ik moeilijk uit te maken: mijn plezier erin wordt voor een belangrijk deel bepaald door mijn verse herinnering aan Deelders geluid; wat er zonder dat aan tekst overblijft kan ik niet meer bepalen. Laten we voorlopig het erop houden dat 'horen' een essentiële rol kan spelen bij het genieten van een gedicht.
Dit werd in het Amsterdamse circus in negatieve zin bevestigd door twee andere dichters. Judith Herzberg las uit haar 27 Liefdesliedjes, een bewerking van het bijbelse Hooglied die zij in 1971 schreef voor een IKON-jeugdprogramma. Het is jonge poëzie, gemaakt voor jonge mensen:
Terwijl je me aanraakt
mijn zusje mijn bruid
zo lief als je doet
is het net of er wijn
door mijn lichaam vloeit.
Honing druipt van je lippen
je mond is van binnen zo zoet.
Als heuvels vol kruiden
zo geuren je kleren
o zoetigheid als je me aanraakt.
Ik herinner me vaag eertijds het IKON-programma gezien te hebben, en het staat me bij hoe kleurig en uitbundig het was. Het helpt dan niet echt de gedichten nu te horen voorlezen door een dame op leeftijd met een wat aarzelende stem. Ze had beter een andere keuze kunnen maken voor haar optreden, want in haar werk zijn genoeg gedichten te vinden die van en voor alle leeftijden zijn. Zoals dit uit 1992:
Eerst komt het wachten, het verheugen,
leunend tegen lage muurtjes,
dan komt het voorgevoel van
hoe-nu-verder
daarna het hoe-nu-verder
zelf.
Ook de Vlaamse dichter Leonard Nolens is bekend om zijn liefdespoëzie. Hij las er een aantal voorbeelden van; geen gemakkelijke verzen, zoals dit uit Een fractie van een kus uit 2007:
Liefde, hoe
Gierig, hoe bleek, hoe mager
Ben je vandaag, ik kijk los
Door je heen.
Hoe pover, hoe schamel, hoe moe
Gevochten liggen je kleren
Van ons met elkaar in de knoop
Op de vloer. En hoe schraal is je praat
Van ons in dat dun en broos bed.
[...]
Het werd allemaal gebracht met vlakke stem, zonder veel nuances in de toonkleur. Pas bij lezing werd me duidelijk hoe prachtig deze gedichten zijn waarin verstand en emotie gelijkelijk betrokken zijn bij het omspelen van het mysterie.
Of 'De hardnekkige Samaritaan' het als 'lees-gedicht' uithoudt, vind ik moeilijk uit te maken: mijn plezier erin wordt voor een belangrijk deel bepaald door mijn verse herinnering aan Deelders geluid; wat er zonder dat aan tekst overblijft kan ik niet meer bepalen. Laten we voorlopig het erop houden dat 'horen' een essentiële rol kan spelen bij het genieten van een gedicht.
Dit werd in het Amsterdamse circus in negatieve zin bevestigd door twee andere dichters. Judith Herzberg las uit haar 27 Liefdesliedjes, een bewerking van het bijbelse Hooglied die zij in 1971 schreef voor een IKON-jeugdprogramma. Het is jonge poëzie, gemaakt voor jonge mensen:
Terwijl je me aanraakt
mijn zusje mijn bruid
zo lief als je doet
is het net of er wijn
door mijn lichaam vloeit.
Honing druipt van je lippen
je mond is van binnen zo zoet.
Als heuvels vol kruiden
zo geuren je kleren
o zoetigheid als je me aanraakt.
Ik herinner me vaag eertijds het IKON-programma gezien te hebben, en het staat me bij hoe kleurig en uitbundig het was. Het helpt dan niet echt de gedichten nu te horen voorlezen door een dame op leeftijd met een wat aarzelende stem. Ze had beter een andere keuze kunnen maken voor haar optreden, want in haar werk zijn genoeg gedichten te vinden die van en voor alle leeftijden zijn. Zoals dit uit 1992:
Eerst komt het wachten, het verheugen,
leunend tegen lage muurtjes,
dan komt het voorgevoel van
hoe-nu-verder
daarna het hoe-nu-verder
zelf.
Ook de Vlaamse dichter Leonard Nolens is bekend om zijn liefdespoëzie. Hij las er een aantal voorbeelden van; geen gemakkelijke verzen, zoals dit uit Een fractie van een kus uit 2007:
Liefde, hoe
Gierig, hoe bleek, hoe mager
Ben je vandaag, ik kijk los
Door je heen.
Hoe pover, hoe schamel, hoe moe
Gevochten liggen je kleren
Van ons met elkaar in de knoop
Op de vloer. En hoe schraal is je praat
Van ons in dat dun en broos bed.
[...]
Het werd allemaal gebracht met vlakke stem, zonder veel nuances in de toonkleur. Pas bij lezing werd me duidelijk hoe prachtig deze gedichten zijn waarin verstand en emotie gelijkelijk betrokken zijn bij het omspelen van het mysterie.
dinsdag 13 februari 2007
De pijnschrijver

In de getroebleerde en getourmenteerde geest van de dichter Jan Arends (1925-1974) draaide alles om hemzelf. Aan solidariteit met lotgenoten is hij niet toegekomen. Wie zich zoveel demonen van het lijf moest houden heeft recht op dat egoïsme: als je in de marge van een samenleving zit, kom je op voor jezelf, niet voor sloebers die het misschien nog slechter hebben.
Toch staan er in zijn Nagelaten gedichten (1975) teksten die, althans voor mij, als geen andere verwoorden waar het om gaat, als je wilt omschrijven waarom er tegen armoede en onderdrukking moet worden gevochten. Ze passen op een bierviltje of op de achterkant van een envelop:
Wie
brood
uit de goot
haalt
buigt
voor zijn eten.
en:
Ik sta
op straat.
Ik heb
geen eten.
Ik heb
geen onderdak.
Ik zie
een bedelaar.
Ik
schaam mij
omdat ik
geen kwartje
heb.
Een hulpverlener kan met deze gegevens aan de slag, al zal zijn rapportage andere termen bevatten: 'Cliënt is niet in staat te voorzien in zijn basic needs en kampt daardoor met gevoelens van minderwaardigheid'. De diagnose is gesteld, de therapie kan worden vastgelegd in een 'stappenplan'. Hulpverleners houden van aanpakken, en dat is maar goed ook. Ze geven Jan Arends te eten, en zoeken een onderkomen voor hem. En dan schrijft hij:
Je
vraagt niet
om een boterham
maar
om erkenning.
Je
schreeuwt niet
omdat
je honger hebt
maar
om gehoord
te worden.
[...]
Er is iets over het hoofd gezien: Cliënt moet nog steeds buigen voor zijn eten. Een gegeven boterham is geen antwoord op zijn hulpvraag. Hongerig en dakloos zijn betekent dat je er niet bij hoort, geen erkend persoon bent, en dat er dus niet echt naar je wordt geluisterd. In Arends' Lunchpauzegedichten (1974) staat te lezen hoe hij zijn psychiater aan het lachen probeerde te maken door 'verdriet te schreeuwen',
Maar
dat ging niet
want hij was doof.
Toch maakte de dokter 'van zijn hand een groot oor', om zijn cliënt vooral goed te verstaan, maar dat alle grappen en grollen een schreeuw om waardigheid maskeerden ontging hem.
Wie mensen van hun minderwaardigheidscomplex wil genezen, moet af van zijn eigen gevoelens van meerwaardigheid. Op die manier kom je uit bij wat we 'menselijke waardigheid' noemen, de door mensen uit de Derde Wereld opgeëiste dignity, gebaseerd op respect, niet voor niets het woord waarmee veel Nederlandse allochtonen elkaar begroeten. Wie dignity en respect worden onthouden, zal de woorden tot slogan maken en er uiteindelijk voor vechten. Iemand die met hoge waardigheid is bekleed en zich respectloos behandelt voelt, als de imam geen hand wil geven, heeft niet begrepen dat de eerste stap verwacht mag worden van degeen die voldoende heeft om iets ervan op te geven.
Voor Jan Arends is de erkenning te laat gekomen: twee dagen voor de presentatie van zijn Lunchpauzegedichten is hij uit het raam gesprongen. Misschien uit vrees de weelde niet aan te kunnen, misschien omdat hij zich nu zo boven alles verheven voelde, dat hij dacht te kunnen vliegen. Dat hij bij voortleven ooit een lichtend voorbeeld zou zijn geworden is onwaarschijnlijk: de mannen en vrouwen door wie hij zich vernederd voelde, waren ook zijn rolmodellen, en ook hij zou, eenmaal in bonis, een passerende bedelaar met een kwartje hebben afgescheept.
Maar de ervaring van het leven aan de onderkant heeft geen Nederlands dichter pregnanter weergegeven. Arends was zich daarvan terdege bewust, hij wist wat hij wilde en kon met taal:
Ik
schrijf gedichten
als dunne bomen.
Wie
kan zo mager
praten
met de taal
als ik?
[...]
Ik heb
nooit:
een echt woord gehoord
of het deed pijn.
Om pijn
te schrijven
heb je
weinig woorden
nodig.
Ook deze poetica van het 'pijn schrijven' past op een klein velletje. Maar zij is het manifest van een dichter: een die het eigen lijden aan de wereld tot inzet maakt en dat doet in de enige vorm die daarbij past. De 'magere gedichten' van Jan Arends worden door dit naadloos op elkaar aansluiten van vorm en inhoud meer dan persoonlijke exclamaties of therapeutische excercities. Zicht- en hoorbaar, navoelbaar ook schetsen ze dè arme man wie 'alle leven zeer' doet. Genezing bieden ze niet, ze zijn 'maar' taal, en
Taal
vertakt
en het laatste woord
is een vraag
in de lucht.
Maar er staat wat er staat, en het staat er zoals het er staan moet.
Wie
brood
uit de goot
haalt
buigt
voor zijn eten.
en:
Ik sta
op straat.
Ik heb
geen eten.
Ik heb
geen onderdak.
Ik zie
een bedelaar.
Ik
schaam mij
omdat ik
geen kwartje
heb.
Een hulpverlener kan met deze gegevens aan de slag, al zal zijn rapportage andere termen bevatten: 'Cliënt is niet in staat te voorzien in zijn basic needs en kampt daardoor met gevoelens van minderwaardigheid'. De diagnose is gesteld, de therapie kan worden vastgelegd in een 'stappenplan'. Hulpverleners houden van aanpakken, en dat is maar goed ook. Ze geven Jan Arends te eten, en zoeken een onderkomen voor hem. En dan schrijft hij:
Je
vraagt niet
om een boterham
maar
om erkenning.
Je
schreeuwt niet
omdat
je honger hebt
maar
om gehoord
te worden.
[...]
Er is iets over het hoofd gezien: Cliënt moet nog steeds buigen voor zijn eten. Een gegeven boterham is geen antwoord op zijn hulpvraag. Hongerig en dakloos zijn betekent dat je er niet bij hoort, geen erkend persoon bent, en dat er dus niet echt naar je wordt geluisterd. In Arends' Lunchpauzegedichten (1974) staat te lezen hoe hij zijn psychiater aan het lachen probeerde te maken door 'verdriet te schreeuwen',
Maar
dat ging niet
want hij was doof.
Toch maakte de dokter 'van zijn hand een groot oor', om zijn cliënt vooral goed te verstaan, maar dat alle grappen en grollen een schreeuw om waardigheid maskeerden ontging hem.
Wie mensen van hun minderwaardigheidscomplex wil genezen, moet af van zijn eigen gevoelens van meerwaardigheid. Op die manier kom je uit bij wat we 'menselijke waardigheid' noemen, de door mensen uit de Derde Wereld opgeëiste dignity, gebaseerd op respect, niet voor niets het woord waarmee veel Nederlandse allochtonen elkaar begroeten. Wie dignity en respect worden onthouden, zal de woorden tot slogan maken en er uiteindelijk voor vechten. Iemand die met hoge waardigheid is bekleed en zich respectloos behandelt voelt, als de imam geen hand wil geven, heeft niet begrepen dat de eerste stap verwacht mag worden van degeen die voldoende heeft om iets ervan op te geven.
Voor Jan Arends is de erkenning te laat gekomen: twee dagen voor de presentatie van zijn Lunchpauzegedichten is hij uit het raam gesprongen. Misschien uit vrees de weelde niet aan te kunnen, misschien omdat hij zich nu zo boven alles verheven voelde, dat hij dacht te kunnen vliegen. Dat hij bij voortleven ooit een lichtend voorbeeld zou zijn geworden is onwaarschijnlijk: de mannen en vrouwen door wie hij zich vernederd voelde, waren ook zijn rolmodellen, en ook hij zou, eenmaal in bonis, een passerende bedelaar met een kwartje hebben afgescheept.
Maar de ervaring van het leven aan de onderkant heeft geen Nederlands dichter pregnanter weergegeven. Arends was zich daarvan terdege bewust, hij wist wat hij wilde en kon met taal:
Ik
schrijf gedichten
als dunne bomen.
Wie
kan zo mager
praten
met de taal
als ik?
[...]
Ik heb
nooit:
een echt woord gehoord
of het deed pijn.
Om pijn
te schrijven
heb je
weinig woorden
nodig.
Ook deze poetica van het 'pijn schrijven' past op een klein velletje. Maar zij is het manifest van een dichter: een die het eigen lijden aan de wereld tot inzet maakt en dat doet in de enige vorm die daarbij past. De 'magere gedichten' van Jan Arends worden door dit naadloos op elkaar aansluiten van vorm en inhoud meer dan persoonlijke exclamaties of therapeutische excercities. Zicht- en hoorbaar, navoelbaar ook schetsen ze dè arme man wie 'alle leven zeer' doet. Genezing bieden ze niet, ze zijn 'maar' taal, en
Taal
vertakt
en het laatste woord
is een vraag
in de lucht.
Maar er staat wat er staat, en het staat er zoals het er staan moet.
Abonneren op:
Posts (Atom)