Gedicht
Wollt ihr die totale Poesie?
Hans Sleutelaar
Vorig bericht
Voor Jan Noort belichaamt de totale Krieg, zoals Goebbels die voor ogen had, het absolute kwaad:
Theodor Adorno heeft gezegd dat na Auschwitze niet meer op deze manier poëzie kan worden geschreven. In feite verkondigt hij daarmee het einde van de totale Poesie, zoals die zich in de 19e en 20e eeuw ontwikkeld had. Want totale Poesie is geen vage voorstelling van wat ooit mischien zou kunnen ontstaan, maar is levende werkelijkheid geweest. Dichters hebben de pretentie gehad dat zij als een soort hogepriesters de mensheid zouden kunnen leiden naar de volmaakte realisering van de platonische 'Ideeën' van het ware, het goede en het schone.
De aanzet daartoe vindt men b.v. in de onvoltooide roman Heinrich von Ofterdingen van de romantische dichter Novalis. Daarin staat de stelling centraal dat de wereld 'gepoëtiseerd' moet worden om zo een nieuw 'gouden tijdperk' te kunnen ingaan. Daarvoor, zo lezen wij bij onze eigen Jacques Perk, is onderwerping aan een 'verschrikkelijke godin' nodig:
Ik meen dus dat we tijd van de totale Poesie achter ons hebben. Dichters zijn geen halve goden meer die in liturgische taal ons naar een hemel moeten lokken. Poëzie is één van de vele gereedschappen of methoden om mens en wereld te beschrijven en te duiden. Dat moet zo maar blijven. Want het begint ermee dat dè Poëzie op de troon wordt gezet, vervolgens wordt dè Dichter tot model voor een nieuwe Leider geproclameerd, en tenslotte is er altijd wel één dichter die vindt dat hij aan alle voorwaarden voldoet om dat leiderschap in handen te nemen. Stefan George, de Duitse schoonheidsaanbidder uit het begin van de 20e eeuw, heeft zich door zijn Kreis zo op het schild laten heffen; vanuit Nederland is Frederik van Eeden jaren in de weer geweest om een gezelschap van 'Koninklijken van Geest' bijeen te brengen dat onder zijn leiding de wereld zou verlossen. Het gevaar wordt nog groter, als dichters en politici met totalitaire aspiraties elkaar als 'geestverwanten' herkennen. Wat er dan gebeurt heeft Jan Noort in zijn reactie indringend beschreven.
Wollt ihr die totale Poesie?
Hans Sleutelaar
Vorig bericht
Mijn goede vriend Jan Noort is geëmotioneerd door de verbinding tussen totalen Krieg en totale Poesie die wordt gelegd in het bovenstaande 'gedicht' van Hans Sleutelaar. Jans reactie is me blijven bezighouden, maar ik heb even nodig gehad om tot een antwoord te komen. Daarbij heeft respect mij meer geleid dan onwil of traagheid.
Voor Jan Noort belichaamt de totale Krieg, zoals Goebbels die voor ogen had, het absolute kwaad:
Auschwitz-Stalingrad, dat zijn twee van de vreselijkste gebeurtenissen uit de tijd van de rede van Goebbels - de duivel aan wie de menigte in het Sportpalast haar ziel verkocht en daardoor naar de hel werd gestuurd.Voor Jan zijn Krieg en Poesie twee gescheiden domeinen en totale Poesie kan dan ook niets te maken hebben met totalen Krieg. Die laatste is gericht op de volledige vernietiging van de mens en het menselijke, in poëzie gaat het juist om de verbeelding en viering daarvan. Wie zich daaraan geheel en al dienstbaar maakt bedrijft totale Poesie, en dat sluit het kwade buiten.
Breng het woord 'totaal' in discussie, maar breng 'Totalen Krieg' niet in verband met 'Totale Poesie'. Mijn gedachten worden dan volledig afgeleid.
Theodor Adorno heeft gezegd dat na Auschwitze niet meer op deze manier poëzie kan worden geschreven. In feite verkondigt hij daarmee het einde van de totale Poesie, zoals die zich in de 19e en 20e eeuw ontwikkeld had. Want totale Poesie is geen vage voorstelling van wat ooit mischien zou kunnen ontstaan, maar is levende werkelijkheid geweest. Dichters hebben de pretentie gehad dat zij als een soort hogepriesters de mensheid zouden kunnen leiden naar de volmaakte realisering van de platonische 'Ideeën' van het ware, het goede en het schone.
De aanzet daartoe vindt men b.v. in de onvoltooide roman Heinrich von Ofterdingen van de romantische dichter Novalis. Daarin staat de stelling centraal dat de wereld 'gepoëtiseerd' moet worden om zo een nieuw 'gouden tijdperk' te kunnen ingaan. Daarvoor, zo lezen wij bij onze eigen Jacques Perk, is onderwerping aan een 'verschrikkelijke godin' nodig:
'Schoonheid, o gij, wier naam geheiligd zij,Toen na een tweede Wereldoorlog Lucebert zocht naar een nieuwe manier om op poëtische wijze [...] de ruimte van het volledig leven /tot uitdrukking te brengen, schoof hij resoluut de schoonheidsaanbidding terzijde:
Uw wil geschiede; kóme uw heerschappij;
Naast u aanbidde de aard geen andren god!
Wie eenmaal u aanschouwt, leefde genoeg:
Zoo hem de dood in dezen stond versloeg...
Wat nood? Hij heeft genoten 't hoogst genot!'
in deze tijd heeft wat men altijd noemdeDe taal van de dichter is geen superieure taal meer, maar staat op één lijn met de 'spraakgebreken' van andere:
schoonheid schoonheid haar gezicht verbrand
zij troost niet meer de mensen
zij troost de larven de reptielen de ratten
maar de mens verschrikt zij
en treft hem met het besef
een broodkruimel te zijn op de rok van het universum
ik heb daarom de taalNiet meer als de nieuwe hogepriester maar stuntelend en stamelend tastend naar woorden zoekt de dichter naar een 'bezield verband'. Ik herhaal nog maar eens het citaat van C.O. Jellema dat ik de vorige keer ook gebruikte:
in haar schoonheid opgezocht
hoorde daar dat zij niet meer menselijks had
dan de spraakgebreken van de schaduw
dan die van het oorverdovend zonlicht
Men heeft gedachten over. Komt te kortDichters van nu hebben de pretentie van hun voorgangers het verlossende woord te kunnen spreken opgegeven. Ze zijn al blij als het effect van poëzie even groot is als dat van een hand op haar hete voorhoofdje, zoals ik gisteren Herman de Coninck liet zeggen.
met woorden. Zoals in het scrabblespel
letters soms bijna raken aan het wel
geschouwde, net niet uit te spellen woord.
Ik meen dus dat we tijd van de totale Poesie achter ons hebben. Dichters zijn geen halve goden meer die in liturgische taal ons naar een hemel moeten lokken. Poëzie is één van de vele gereedschappen of methoden om mens en wereld te beschrijven en te duiden. Dat moet zo maar blijven. Want het begint ermee dat dè Poëzie op de troon wordt gezet, vervolgens wordt dè Dichter tot model voor een nieuwe Leider geproclameerd, en tenslotte is er altijd wel één dichter die vindt dat hij aan alle voorwaarden voldoet om dat leiderschap in handen te nemen. Stefan George, de Duitse schoonheidsaanbidder uit het begin van de 20e eeuw, heeft zich door zijn Kreis zo op het schild laten heffen; vanuit Nederland is Frederik van Eeden jaren in de weer geweest om een gezelschap van 'Koninklijken van Geest' bijeen te brengen dat onder zijn leiding de wereld zou verlossen. Het gevaar wordt nog groter, als dichters en politici met totalitaire aspiraties elkaar als 'geestverwanten' herkennen. Wat er dan gebeurt heeft Jan Noort in zijn reactie indringend beschreven.