Posts tonen met het label Poëziegroep. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Poëziegroep. Alle posts tonen

woensdag 23 mei 2007

Totaal is fataal 2

Gedicht
Wollt ihr die totale Poesie?

Hans Sleutelaar


Vorig bericht

Mijn goede vriend Jan Noort is geëmotioneerd door de verbinding tussen totalen Krieg en totale Poesie die wordt gelegd in het bovenstaande 'gedicht' van Hans Sleutelaar. Jans reactie is me blijven bezighouden, maar ik heb even nodig gehad om tot een antwoord te komen. Daarbij heeft respect mij meer geleid dan onwil of traagheid.

Voor Jan Noort belichaamt de totale Krieg, zoals Goebbels die voor ogen had, het absolute kwaad:
Auschwitz-Stalingrad, dat zijn twee van de vreselijkste gebeurtenissen uit de tijd van de rede van Goebbels - de duivel aan wie de menigte in het Sportpalast haar ziel verkocht en daardoor naar de hel werd gestuurd.
Breng het woord 'totaal' in discussie, maar breng 'Totalen Krieg' niet in verband met 'Totale Poesie'. Mijn gedachten worden dan volledig afgeleid.
Voor Jan zijn Krieg en Poesie twee gescheiden domeinen en totale Poesie kan dan ook niets te maken hebben met totalen Krieg. Die laatste is gericht op de volledige vernietiging van de mens en het menselijke, in poëzie gaat het juist om de verbeelding en viering daarvan. Wie zich daaraan geheel en al dienstbaar maakt bedrijft totale Poesie, en dat sluit het kwade buiten.

Theodor Adorno heeft gezegd dat na Auschwitze niet meer op deze manier poëzie kan worden geschreven. In feite verkondigt hij daarmee het einde van de totale Poesie, zoals die zich in de 19e en 20e eeuw ontwikkeld had. Want totale Poesie is geen vage voorstelling van wat ooit mischien zou kunnen ontstaan, maar is levende werkelijkheid geweest. Dichters hebben de pretentie gehad dat zij als een soort hogepriesters de mensheid zouden kunnen leiden naar de volmaakte realisering van de platonische 'Ideeën' van het ware, het goede en het schone.

De aanzet daartoe vindt men b.v. in de onvoltooide roman Heinrich von Ofterdingen van de romantische dichter Novalis. Daarin staat de stelling centraal dat de wereld 'gepoëtiseerd' moet worden om zo een nieuw 'gouden tijdperk' te kunnen ingaan. Daarvoor, zo lezen wij bij onze eigen Jacques Perk, is onderwerping aan een 'verschrikkelijke godin' nodig:
'Schoonheid, o gij, wier naam geheiligd zij,
Uw wil geschiede; kóme uw heerschappij;
Naast u aanbidde de aard geen andren god!

Wie eenmaal u aanschouwt, leefde genoeg:
Zoo hem de dood in dezen stond versloeg...
Wat nood? Hij heeft genoten 't hoogst genot!'
Toen na een tweede Wereldoorlog Lucebert zocht naar een nieuwe manier om op poëtische wijze [...] de ruimte van het volledig leven /tot uitdrukking te brengen, schoof hij resoluut de schoonheidsaanbidding terzijde:
in deze tijd heeft wat men altijd noemde
schoonheid schoonheid haar gezicht verbrand
zij troost niet meer de mensen
zij troost de larven de reptielen de ratten
maar de mens verschrikt zij
en treft hem met het besef
een broodkruimel te zijn op de rok van het universum
De taal van de dichter is geen superieure taal meer, maar staat op één lijn met de 'spraakgebreken' van andere:
ik heb daarom de taal
in haar schoonheid opgezocht
hoorde daar dat zij niet meer menselijks had
dan de spraakgebreken van de schaduw
dan die van het oorverdovend zonlicht
Niet meer als de nieuwe hogepriester maar stuntelend en stamelend tastend naar woorden zoekt de dichter naar een 'bezield verband'. Ik herhaal nog maar eens het citaat van C.O. Jellema dat ik de vorige keer ook gebruikte:
Men heeft gedachten over. Komt te kort
met woorden. Zoals in het scrabblespel
letters soms bijna raken aan het wel
geschouwde, net niet uit te spellen woord.
Dichters van nu hebben de pretentie van hun voorgangers het verlossende woord te kunnen spreken opgegeven. Ze zijn al blij als het effect van poëzie even groot is als dat van een hand op haar hete voorhoofdje, zoals ik gisteren Herman de Coninck liet zeggen.

Ik meen dus dat we tijd van de totale Poesie achter ons hebben. Dichters zijn geen halve goden meer die in liturgische taal ons naar een hemel moeten lokken. Poëzie is één van de vele gereedschappen of methoden om mens en wereld te beschrijven en te duiden. Dat moet zo maar blijven. Want het begint ermee dat dè Poëzie op de troon wordt gezet, vervolgens wordt dè Dichter tot model voor een nieuwe Leider geproclameerd, en tenslotte is er altijd wel één dichter die vindt dat hij aan alle voorwaarden voldoet om dat leiderschap in handen te nemen. Stefan George, de Duitse schoonheidsaanbidder uit het begin van de 20e eeuw, heeft zich door zijn Kreis zo op het schild laten heffen; vanuit Nederland is Frederik van Eeden jaren in de weer geweest om een gezelschap van 'Koninklijken van Geest' bijeen te brengen dat onder zijn leiding de wereld zou verlossen. Het gevaar wordt nog groter, als dichters en politici met totalitaire aspiraties elkaar als 'geestverwanten' herkennen. Wat er dan gebeurt heeft Jan Noort in zijn reactie indringend beschreven.

dinsdag 22 mei 2007

Een sterfdag

Herman de Coninck in Wikipedia

Vandaag is het tien jaar geleden (al weer tien jaar?) dat Herman de Coninck op straat in Lissabon overleed. Er wordt nogal wat aandacht aan besteed, dus een vergeten dichter is hij niet.

Voor mij is hij vooral de schrijver van dit versje:
Zoals je tegen een ziek dochtertje zegt:
mijn miniatuurmensje, mijn zelfgemaakt
verdrietje, en het helpt niet;
zoals je een hand op haar hete voorhoofdje
legt, zo dun als sneeuw gaat liggen,
en het helpt niet:

zo helpt poëzie.
Toen we zeventien jaar geleden met onze poëziegroep begonnen, was dit het openingsgedicht. Korter en effectiever had de functie van poëzie ook niet kunnen worden aangegeven. De Coninck was er steeds op uit de werkelijkheid te vangen in beelden. Hij wordt wel 'de dichter van het zoals' genoemd. In de vergelijking tussen poëzie en een troostende vaderhand schept hij een magische wereld: zowel de handoplegging als het maken van een vers hebben iets van genezing, bezwering van een pijnlijke werkelijkheid. Puur rationeel gezien richt geen van beide iets uit. Maar in beide zit een niet te benoemen kracht: het helpt niet, maar het werkt wel.

Deze week is een tweede vers van de Coninck veel voor me gaan betekenen:
Hoopje moeder voor mijn voeten op de grond.
Waarom ik vandaag niet ter communie was gegaan.
Omdat ik niet meer geloof, gaf ik te verstaan.
Waarne ze gedurende een minuut viel. Daarbeneden mond:

'Nu zit ik met twee doden.
(De eerste mijn vader, pas)
Mezelf zijn blijkt een radicale methode
om pijn te doen. Later, na een jaar of twee

van valium en nooit meer slapen
vraag ik wat ze voor haar verjaardag wil.
Nog eens naar de mis gaan. Ik hoor me weer nee
zeggen. Ik blijf haar oprapen.
Qua stijl verschilt het van het andere gedicht: er is geen ruimte voor beeldspraak, hier volstaat de beschrijving van de verwarrende werkelijkheid. De instortende relatie tussen een moeder en haar zoon is ook niet meer te helen of bezweren met de magische werking van wat dan ook. Hier gaat het niet om een kinderverdrietje, maar om een blijvende pijn. De deernis waarmee dat is opgeschreven geeft aan de in haar consequentheid harde houding van de zoon toch iets milds. Hier is, om met Dimitri Verhulst te spreken, 'de helaasheid der dingen' in het spel: jammer dat het zo moet gaan, maar het is niet anders.

Die realistische maar milde toon typeert het dichterschap van Herman de Coninck. Hij is er populair door geworden, en zal dat nog wel geruime tijd bliven: zijn poëzie wèrkt.

Er is een website Zo helpt poëzie
Daarop o.a. 13 gedichten van De Coninck

maandag 7 mei 2007

Lezen met en zonder bril


Anton Korteweg in DBNL

Anton Korteweg is als dichter niet zo heel bekend, maar af en toe kom je toch iets van hem tegen. Zo lazen wij in onze Poëziegroep in het kader van het thema Eenzaamheid dit gedicht van hem:
Stel

Het mocht kiezen, je weet wel, het arme meisje.

Het hield zo veel van hem en dan mag dat
voor straf. De prins was hij. Het arme meisje mocht
zich met hem vullen als een gans gevuld wordt, hij

was truffels dan. Niets dan zijn huls was zij.

Leeg was zij dan van haar, maar in haar lichaam
vol
hem. Het mocht hem ook volkomen uit zich weg.
Hij wou verdwenen zijn met huid en haar en
alles dan uit haar, zodat zij leeg van hem
verder met zich. Mocht ook. Enfin, je raadt het wel.
Half haar, half hem koos ze. Ze leefden nog

lang en ontroostbaar als een keurig stel.

Na één keer lezen heb je niet helemaal door wat er staat. Slechts het einde is meteen duidelijk: ergens loopt het sprookje mis en komt er een keurig stel uit een romantische ontmoeting te voorschijn. Daarom paste het ook mooi bij ons onderwerp: wat is er eenzamer dan een langdurig echtpaar dat woordeloos aan een tafeltje zit in een restaurant? Daar is inderdaad geen troosten aan.

Bij herlezing bleven we steken bij de drastische culinaire beeldspraak in de regels 3-6. Dat de vrouw wordt aangeduid met 'het' werd al niet als vrouwvriendelijk gezien, maar dat zij, zoals een gans met truffels (de associatie met 'dom gansje' ligt voor de hand) wordt opgevuld, wordt volgepropt met man, riekte toch wel erg naar het vertrouwde macho-beeld. Niets dan een huls was zij, was dat niet het perfecte beeld van de onderdrukking van de vrouw?

Vanuit het mannelijk smaldeel van de groep kwam de opmerking dat de interpretatie toch wel erg naar de feministische kant werd getrokken. Zonder die bril gelezen is het gedicht van Korteweg de weergave van een keuzemoment: het arme meisje mag kiezen, al is het de straf voor haar liefde dat aan háár de verantwoordelijkheid wordt gegeven. Behalve de kans zich geheel over te geven aan de prins van haar dromen heeft zij de mogelijkheid om zelf de dominerende rol op te eisen en hem met huid en haar te verslinden. De volmaakte liefde ligt bij deze uitersten, zo lijkt de dichter ons te willen zeggen. Maar net als 'gewone mensen' durft ook deze sprookjesprinses niet te kiezen: ze sluit een compromis, een polderhuwelijk. En dan is het sprookje uit.

Nu, een dag later, zie ik de scene pas goed voor me: Assepoester heeft het schoentje gepast, en nu moet worden gepraat over hoe het verder moet. De Prins zet zich in postuur en etaleert in welgekozen woorden de mogelijkheden. Hij maakt haar met zijn culinaire metafoor lekker voor de aanvaarding van de macho-rol die hij ongetwijfeld begeert, en in minder bloemrijke termen stipt hij ook het tegendeel aan: zijn onderwerping aan de macht van de Vrouw. Zij, een arm meisje nog, houdt het liever gewoon: een huwelijk halfom. Niets op aan te merken, tegen veel bestand, maar is het geluk?

Trouwens: wat is dat eigenlijk, geluk?

Met dank aan
Poëziegroep De Akersingel, Amsterdam

woensdag 2 mei 2007

De eenzaamheid van de eenzame



Edward Hopper, Nighthawks
Edward Hopper in Wikipedia
Jean Pierre Rawie in Wikipedia


Al heel lang denk ik bij het woord eenzaamheid aan de Amerikaanse schilder Edward Hopper, voor wie het stadsleven en de vervreemdende werking daarvan het centrale thema van zijn werk is geweest. Als je in Wikipedia doorlinkt naar de schilderijen die daar genoemd worden, zie je dat hij als geen ander vorm heeft gegeven aan wat de eenzame eenzaam maakt. De desolaatheid die zijn Nighthawks ('nachtuilen' zouden wij zeggen) uitstraalt is voor mij daarvan het absolute hoogtepunt geworden. Misschien omdat ik vaak in kroegen heb gezeten en me daar even alleen gevoeld heb als de man op de voorgrond. Het maakte daarbij geen verschil of het lokaal zo leeg was als op dit schilderij of mudvol met drinkende en pratende mensen. Zelfs als ik volop meedeed met het gekwek, bleef dit isolement bestaan. Het is voor mij een mythe gebleven dat drank dan helpt.

Dat gevoel vind ik terug in een gedicht van Jean Pierre Rawie dat me onmiddellijk te binnen schiet, als ik Nighthawks weer eens tegenkom. En omgekeerd natuurlijk. Dit is de tekst:

Nachtlokaal

Ik zit verscholen onder mijns gelijken
in een onguur en morsig nachtlokaal.
In deze uitgewoonde buitenwijken
lijkt alles zo duister en fataal.

Je kunt niet door de gore ramen kijken,
maar buiten klotst eentonig het kanaal
en gaat de wind. Ik voel de tijd verstrijken,
terwijl ik luister hoe ik ademhaal.

Men houdt zich hier afzijdig van zijn buren.
Ik zie in de gezichten om mij heen
geen teken van verwantschap; in de ure
die allen wacht hebben wij niets gemeen.

Ik hoor een scheepswand langs de kade schuren.
Ik zoek mijn jas en tel mijn geld bijeen.

In de laatste regel wordt aangekondigd wat nog erger was: alleen naar huis gaan en het dan moeten doen zonder het geluidsdecor van de kroeg, zonder de lucht van verschalend bier en prikkelende rook, niets anders dan het klotsen van het water en het tikken van je stappen op de keien van de straat. En dan dat vale licht van voor de helft gedoofde lantaarns, die maan die geen warmte gaf.

Dit alles ligt achter me, maar heeft me geleerd wat eenzaamheid is. Het komt dus terug nu ik zoeken moet naar gedichten over Eenzaamheid. En ik schrik van de ontdekking dat jongere dichters dat bijna alleen associëren met ouderdom. Wat ligt er in mijn verschiet?

zaterdag 14 april 2007

Totaal is fataal


Gedicht

Wollt ihr die totale Poesie?
Hans Sleutelaar


Deze tekst is een variatie op een kreet van Josef Goebbels, de propagandaminister van Adolf Hitler. Toen in 1943 de oorlogskansen begonnen te keren, belegde hij een van zijn beruchte massavergaderingen in het Berliner Sportpalast. Door de volstrekt unieke manier waarop hij dergelijke bijeenkomsten wist te bespelen, bereikte hij ook nu dat zijn publiek zich opwerkte tot een staat van massale hysterie. Toen hij zijn 'betoog' liet culmineren in de kreet:


Wollt ihr den totalen Krieg?

was er geen houden aan: allen schreeuwden luidkeels hun ja. Gillend kozen zij voor de totale ondergang.

Door het verschrikkelijke woord Krieg te vervangen door het zachte Poesie lijkt de kreet gevaarloos te worden. Maar toen wij onlangs in onze Poëziegroep deze tekst kregen voorgelegd, zijn we tot een andere conclusie gekomen. We zijn lang bezig geweest met het invullen van andere woorden in deze regel. Zo ontstonden zinnen als:

Wollt ihr die totale Utopie?
Wollt ihr die totale Demokratie?
Wollt ihr die totale Religion?
Wollt ihr den totalen Frieden?


Zelfs die laatste kreet bleek bij het doordenken van de consequenties tot iets fataals te leiden: wrijving en zelfs conflict zijn noodzakelijk voor vooruitgang, ook in het verwezenlijken van humane waarden.

Alles wat naar iets totaals streeft wordt 'totalitair' en kan zich alleen door dwang handhaven. Het menselijke ligt in het tekort. Daarover gaat poëzie:

Men heeft gedachten over. Komt te kort
met woorden. Zoals in het scrabblespel
letters soms bijna raken aan het wel
geschouwde, net niet uit te spellen woord.

Dit dicht C.O. Jellema in een van de sonnetten uit de cyclus Perseus Archipoeta. Zo eenvoudig is het: als dichter èn als mens moeten we ons eraan houden door het ontbrekende te zijn bekoord. Dat houdt ons in leven. Compleetheid is dodelijk. Men heeft geen gedachten meer over.

Met dank aan
Poëziegroep 'De Akersingel',
Amsterdam