Posts tonen met het label Onderwijs. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Onderwijs. Alle posts tonen

donderdag 30 augustus 2007

Palestina 2007: het rood en het blauw






De jongen die deze steen heeft geschilderd, is erg triest

De steen beschrijft treurigheid.

Het groen staat voor de vlag van Palestina.
Het rood beschrijft bloed.
Het beweegt zich overal heen.

Het druipt ook in het groen.



Voor dit bericht zocht ik een afbeelding van de Palestijnse vlag, en toen vond ik op de
website van het Museum voor vrede en geweldloosheid deze foto en bijschrift. Ze laat een van de stenen zien, zoals die worden beschilderd door kinderen in Bethlehem, in Palestijns gebied dus. Ze komen samen in het kader van het project Tent of Nations (hier). Het materiaal wordt bij elkaar gezocht op een stuk land dat al 23 jaar dreigt te worden gekonfiskeerd. Op die akker worden ook activiteiten met en voor Israëlische kinderen georganiseerd.

Het is niet altijd triestheid wat op de stenen wordt geschilderd. Je staat er van te kijken hoeveel hoop op een vreedzame toekomst bij deze kinderen in leven is gebleven. Meer voorbeelden vind je
hier.

We weten langzamerhand wel hoe getraumatiseerd kinderen uit geweldsituaties kunnen komen. Onze eigen koters, die weinig van deze aard hebben meegemaakt, reageren al met grote angsten en nare dromen op sommige Journaal-items. 'Als groote mensen gaan vechten worden de kinderen bang,' heb ik eens op een kindertekening zien staan. Maar de kleine jongen die ze gemaakt had, stond later verontwaardigd bij de televisie die weer eens puinhopen uit Vietnam had laten zien: "Ze mogen al mijn spaargeld hebben, en daar moeten ze dan scholen van bouwen. En als ze lachen, dan weet ik dat ze liegen.' Hij had de politici al door, maar de toekomst nog niet opgegeven. En het belangrijkste: hij wilde wat doen, in actie komen. Kinderen zien nog alles in een handelingsperspectief, ze geloven nog in kleine stappen, in de maakbaarheid van morgen.

We hebben behoefte aan een Pedagogie van de Hoop heeft Lea Dasberg ons voorgehouden. Het zijn de kinderen die ons de weg daarnaar wijzen. Zoals ook deze jongen uit Bethlehem:





Blauw beschrijft een gezonde omgeving.

De jongen die deze steen heeft beschilderd,
denkt dat als de omgeving
beter wordt,
de Bloemen van Palestina weer uitbundig zullen groeien.

Hij schilderde de Bloemen van Palestina
met een blauwe omgeving.



Je staat ervan te kijken hoeveel mensen zich dit soort boodschappen al aantrekken: telkens weer ontdek je groepen en 'projecten' die ermee aan het werk gaan. Maar nu moeten ze ook als een steen op de maag komen te liggen van de politici, die kunnen bewerken dat op korte termijn het perspectief van de bloemen dat van het bloed vervangt, dat het blauw het rood overspoelt. Als je het nog niet gedaan hebt, maak ze dat duidelijk. Kijk bij het vorige bericht voor de mogelijkheid daartoe
.

Keep hope alive!

maandag 28 mei 2007

Drie verhaaltjes voor een hoorzitting 3




En dit wordt het mooiste verhaal, want dit zijn drie van de vijf 'Titaantjes', jongelui met een baan, maar ook vol artistieke aspiraties. De humeurige 'kantoorschrijver' Grönloh, artist onder de naam Nescio, introduceert zichzelf en zijn maten zo:
Jongens waren we - maar aardige jongens. al zeg ik 't zelf. We zijn nu veel wijzer, stakkerig wijs zijn we, behalve Bavink, die mal geworden is. Wat hebben we al niet willen opknappen. We zouden hun wel eens laten zien hoe 't moest. We, dat waren wij, met zijn vijven. Alle andere menschen waren 'ze'. 'Ze', die niets snapten en niets zagen.
En dit deden de 'Titaantjes' na werktijd:
Heele zomernachten stonden we tegen 't hek van het Oosterpark te leunen en honderduit te boomen. Een heel kamerameublement zou je daaraan hebben kunnen verdienen, als je dat allemaal had kunnen onthouden. Er wordt toch zooveel geschreven tegenwoordig.
Dikwijls waren we ook minder spraakzaam. Aan den rand van het trottoir zaten we tot lang na twaalven, zoo maar op de straatsteenen, en waren weemoedig en tuurden naar de klinkers, en van de klinkers naar de sterren. En dan zei Bekker, dat-i eigenlijk medelijden met z'n baas had, en ik probeerde een gedicht te maken, en Hoyer zei, dat-i opstond want dat die blauwe steen zo optrok. En als in die korte, zoele nachten het zwart recht boven onze hoofden wat verschoot, dan zat Bavink met het hoofd in z'n handen over de zon te praten, bij het sentimenteele af. En we vonden dat 't zonde was om naar bed te gaan, dat een mensch eigenlijk altijd op moest kunnen blijven. Ook dat zouden we veranderen. Kees zat te slapen.

Het wordt tijd voor een spandoek:


Hangen is een basisbehoefte!

Misschien moet het wel in de basisvezekering....

De slagzin is van Jan Verhoeven
Zie zijn reactie op een vorig bericht.

Drie verhaaltjes voor een hoorzitting 2





Dit zijn drie 'Mannen van Tachtig': (vlnr) Willem Kloos, Pet Tideman en Hein Boeken. Boemelstudenten in de eerste plaats, die ook nog dichter waren. Kloos heeft ervoor gezorgd dat tussen 1885 en 1890 de vernieuwing van de Nederlandse poëzie doorzette. De twee anderen waren zijn trouwe waterdragers. Niet direct van die straatjongens, maar mannen van het grote gebaar in kleine kamers en bedompte kroegen. Ze vochten elkaar de tent uit, slierden langs de straten als ze terugkeerden van de zwoele tenten in De Nes en verbouwden af en toe een café.
En ze schreven de mooiste gedichten en het sterkste proza van hun generatie.
De 'Tachtigers' waren hangdichters....

Drie verhaaltjes voor een hoorzitting 1








Dit is de Atheense beeldhouwer en wijsgeer Socrates, 's werelds eerste 'hangfilosoof'. Wijs was hij, waarschijnlijk tegen betaling, vooral op de markt, waar hij de rondhangende jongeren het 'goede leven' probeerde bij te brengen. Je kunt je voorstellen hoe dat ging: Socrates, bekend om zijn lelijkheid komt de markt op, wordt aangeroepen vanuit de verschillende groepjes die daar al zijn, er worden grappen gemaakt. Soms ontstaat een serieus gesprek, ze wandelen wat, gaan wat eten, en ze blijven kletsen. Een van die jongeren was Plato. Hij heeft het allemaal zo genotuleerd dat er heuse filosofische tractaten uit ontstonden.
Maar het begon met hangen....

zaterdag 26 mei 2007

Een eigen wijsheid 2



Dit zijn nou 'Hangjongeren'. Zij vormen een
'probleem'. En daarvoor bestaat al een oplossing.
Deze:


,

Maar het blijven gewoon:
'Hangjongeren'
Niks oplossing dus.

Maar is er wel een probleem?

vrijdag 4 mei 2007

Het heeft bewogen....


Josef Cantré

Nog liever dan naar foto's kijk ik naar de plaatjes in mijn hoofd.
Daarmee puzzel ik mijn herinneringen bij elkaar.
Compleet met gaten, dus meer zeggend over nu
dan over de tijd van toen.
Ze leveren een gedateerd zelfportret, een collage van
in elkaar overvloeiende beelden
van de jonge man die ik denk te zijn geweest,
en van de oudere die ik nu word geacht te zijn.

Zo gaat het met herinneringen...

[1]

De 'zestiger jaren' overvielen me, toen ik al te oud was om ze ten volle te genieten. Toen ze rond 1965 ècht begonen, was ik al leraar, trouwde ik en kwamen er kinderen. Er was van alles aan de hand: de Mammoetwet zat eraan te komen en in onze school vergaderden en ruzieden we ons naar een fusie met twee ULO's en naar een 'heterogene' brugklas. Ik raakte betrokken bij een project van het Polemologisch Instituut in Groningen en probeerde de academische maar 'kritische' teksten van Ben ter Veer uit te leggen aan de nakomelingen van de liberale elite van Voorburg. Vanuit de Dalton-beginselen en eigen ervaring waagde ik me aan projectonderwijs.

Maar in deze 'grote verhalen' speelde zich het wezenlijke niet af. Achteraf bezien was het belangrijker dat ik nog een stropdas droeg maar wel al een 'raar' jasje; dat we twijfelden of we iedere zondag naar de kerk moesten; en dat ik een baard liet staan die na drie maanden weer werd afgeschoren. Ik zat in een tussenfase, net als een van mijn latere vrienden die trouwde met een enorme hoge hoed en een spaarzaam sikje. Die gespletenheid maakte me knap onzeker: ik deed mijn stropdas af maar voelde me nog lang als een papoea zonder peniskoker; in mijn kast heeft nog jaren een rij snelbinders aan een draad gehangen. Gek eigenlijk dat het besluit om uit de kerk te stappen me geen seconde heeft bezwaard en dat mijn misaal nooit is teruggevonden.

Veel later las ik deze regels van Ida Gerhardt:
..... het heeft bewogen,
het kondigt zich aan.
Daarin vond ik de belofte van die jaren terug: er was iets nieuws op komst.


[2]

In 1971 werd ik met een aantal anderen 'ontdekt' door Ben Evers. Hij vond dat we 'lekker bezig' waren en dus thuishoorden bij School en Wereld/Operatie Injectie. We kregen een taak: doorgaan met wat we deden, maar nu tegen vergoeding van wat lesvrije uren ('taakuren' in onderwijstaal).Van Ben en Rolf Schmidt leerden we dat we deel waren van een beweging, een min of meer bewuste groepering van mensen die via onderwijs en vorming de wereld zo wilden veranderen dat iedereen bewust subject van zijn eigen geschiedenis zou worden. Mondiale vorming noemden we dat, en het bleek er op neer te komen dat we zowel nieuwe onderwerpen (Derde Wereld, Oorlog en Vrede, Milieu) als nieuwe onderwijsvormen (projectonderwijs) dienden te introduceren.

Zo ontstond de Experimenteerurengroep, en inderdaad: wij experimenteerden lustig voort. Maar ons werk kreeg twee nieuwe dimensies: we konden terugvallen op een groep van gelijkgezinden, en wat we deden in de eigen school moest worden 'overgedragen' naar het totale onderwijs. Die opdracht voerde ons binnen in de wereld van het politieke spel rond subsidie-aanvragen, projectverslagem, evaluaties en integratieplannen. We werden tot het middel meegezogen in wat Rolf 'de pudding' noemde, het verraderlijk domein van de grote, vervreemdend en vooral verkokerde 'instituten'. We hadden het soms al niet gemakkelijk met de bezorgde en sceptische blikken van collega's en schoollediders, voortaan keek ook de Minister zelf over onze schouder mee. Gelukkig waren er Ben en vooral Rolf om de 'strategische' aspecten in de gaten te houden.

Veel intenser was de ervaring van het ontluikende groepsgevoel. Er vormde zich een kern die veel en regelmatig bijeenkwam: Ben en Rolf, Adri Maat, Frans Dumaine, Anneke Fokker, Hans van der Kwaak, George Lengkeek en ik. Soms schoof Vincent Hendrikx aan, de man met de grote tas waaruit hij als het uitkwam kleine boekjes opdiepte en je vroeg: "Heb je dìt gelezen?'. Ben maakte van ons een Boekgroep om op te schrijven wat wij deden en welke conclusies daaruit te trekken vielen. Daaraan waren we nog niet toe: voorlopig was het proces belangrijker dan het product. Het 'boek' kwam er wel: een ruwe opzet van verslagen met tussengevoegde ontboezemingen van Ben, dat nooit verder kwam dan een aantal getikte doorslagen. Pas bij Ben's tachtigste verjaardag in een kleine oplage verspreid.

We waren geen koele observatoren of begeleiders van experimenten, we maakten er zelf deel van uit. In feite experimenteerden we vooral met onszelf. En dat deden we niet alleen in de school maar ook in ons privé-bestaan. In die jaren werd vooral door het feminisme het persoonlijke politiek gemaakt, maar ook het omgekeerde gold: maatschappelijke vernieuwingen werden een persoonlijke zaak. Dus we deden alles tegelijk: we studeerden op 'mondiale vraagstukken', probeerden aansluiting te vinden bij wat jongeren bezighield, zochten een gelijkwaardiger relatie met onze leerlingen (en eigen kinderen), stelden onze huizen open voor activiteiten van leerlingen en 'alternatieven' groepen, dus ook voor elkaar. George en Ellen Lengkeek werkten thuis in en met een religieuze basisgroep die een nieuwe vorm van geloofsbeleving probeerde te vinden; George was daarnaast actief in een groep dienstweigeraars die van zijn leerlingen uitging. Ik hield met mijn vrouw iedere week open huis voor leerlingen die acties planden maar vooral uitzochten hoe zij tot een relatie met elkaar en met 'de wereld' konden komen.

Het greep allemaal diep in in onze dagelijkse werkelijkheid, en het kon niet anders of onze partners raakten bij de groep betrokken. Zo kwam Ellen in beeld, en Erica Schmidt en Piet Fokker. Dat bracht nieuwe, vaak zeer persoonlijke verhalen: Erica en Rolf werkten aan een peuterspeelzaal, gerund door ouders; Anneke en Piet brachten in de groep hun kinderwens ter sprake; bij Frans thuis hebben we ons heftig met elkaar gemeten over de vraag welke plaats kerk en religie in ons leven hadden (gehad).

Ons nageslacht, dat in leeftijd reikte van peuter tot puber, manifesteerde zich tijdens het familieweekend in de herfst van 1974 in en om het Koetshuis van 'Spaarnberg' in Santpoort. Bijna drie dagen vormden we een alternatieve gemeenschap waarin de ouders praatten over het werk en zichzelf aan de hand van het thema 'Geweld', en de kinderen zich voornamelijk uitleefden in de loverrijke omgeving. Stadsjongens kregen de beschikking over hoge bomen en een touw en evolueerden prompt tot slingerapen. Jongedames werden boezemvriendinnen en liepen met de armen stevig om elkaars middel kwetterend langs de paden. De hoofdrol werd opgeëist door een klein wit poedeltje met een ongebreidelde behoefte aan modderplassen. De 'viese hont' die dit opleverde moet, afgaande op later gemaakte tekeningen, in de kindergeheugens zijn ingebrand.

We hebben toen veel van onszelf laten zien. Ben legde uit waarom hij alleen was gekomen: Riet en hij hadden besloten hun acties van elkaar gescheiden te houden; ik betreurde dat niet te hebben gedaan, want ik was juist aan een èchtscheiding begonnen. Toen we de jeugd wat vraagjes voorlegden over geweld, kwam er een verbazingwekkend antwoord: kinderen mochten elkáár niet slaan, maar een tikje van de ouders ('niet te hard, hoor') was aanvaardbaar.

Op de laatste avond was er kampvuur. Wat hebben ze gesleept met takken en oude rommel om het zo groot mogelijk te maken. Wat speelden de vlammen een vrolijk spel toen het donker was. En hoe smaakten de gepofte kastanjes en het gegrilde vlees. Boven alles de maan tegen een blauwe lucht met hier en daar een wolkenflard....

Drieëndertig jaar na dato word ik er nog romantisch van, herdroom ik de droom.


[3]

Dat weekend was een 'utopisch moment', zo'n ogenblik waarop je beseft: het kan dus toch. Je hebt een dergelijk teken nodig om te weten dat je in de goede richting gaat. Want een groep wereldverbeteraars heeft daaraan genoeg en kan dan verder zonder gedetailleerd reisplan. Zoals Freek de Jonge zegt: je moet alleen met elkaar op pad gaan als je samen nergens naar toe gaat; want dan kun je niet verdwalen en hoef je dus ook niet bang te zijn.

Ook na drie decennia zie ik de jaren van de Experimenteerurengroep als een aaneenschakeling van dergelijke momenten. Iedere keer als je elkaar gezien en gesproken had, ging je opgewekt naar huis, in staat om er weer volop tegen aan te gaan. Je stond voortdurend strak, met je ene been in de 'pudding', met je andere in je utopie. En je had dus vaak pijn in het kruis. Die spanning viel even weg als je vrijuit met je maten kon spreken over wat je gezamenlijk beoogde en wat daarvan in ieders eiegen situatie was waar te maken. Want je had je eigen besluiten te nemen, de groep besloot slechts om weer bij elkaar te komen. Rolf noemde dat een 'anarchistische manier van werken', en inderdaad: je bleef eigen baas. Maar samen voelde je je als de Titaantjes van Nescio: aardige jongens (en meisjes), die de wereld aankonden. We waren aardig, omdat we elkaar aardig vonden; we konden de wereld aan, omdat we als Nescio's helden de tijd namen om te 'filosoferen tegen het hek van het Oosterpark'.

Wij participeerden in een 'beweging' van een menigte mensen die we kenden, en een nog grotere die we niet kenden, maar die allemaal 'lekker bezig' waren. Je kwam ze tegen en schoof bij ze aan. Wat in de jaren rond 1965 begon duidelijk te worden was dat een grote groep mensen een ontwikkeling doormaakte die hun leven ingrijpend zou vernieuwen. Dat die groep ontstond, groeide en is doorgegaan tot heden is de grote winst van die periode. Het is de fundamentele verandering die we associëren met 'de zestiger jaren'. Dat is de basis waarop alle zichtbare veranderingen steunen: dat er in de school 'mondiale kwesties' aan de orde worden gesteld, dat in 'projecten' leerlingen hun eigen baan trekken, dat ontwikkelingssamenwerking een vaste waarde is geworden, dat het woord 'U' praktisch uit de omgangstaal is verdwenen.

Het lijkt erop dat in de nieuwe eeuw aan die verworvenheden wordt getornd. Maar ik kan nog steeds aanschuiven bij mensen bij wie ik me direct thuisvoel. Er is dus nog altijd een onderstroom en die komt beslist ergens weer boven.

Met dank aan Paul en Marjolein Lengkeek voor hun vragen.
Klik hier voor de tekstvan Freek de Jonge