donderdag 24 mei 2007

Over het witten van een schutting


Tekening van True Williams
Johan Huizinga in Wikipedia
Mark Twain in Wikipedia


Eenenvijftig jaar geleden zat ik te zwoegen op mijn eerste 'wetenschappelijke' werkstuk, een scriptie over Homo ludens van Johan Huizinga. De Vlaamse hoogleraar voor wie ik het ding maakte (hij had het over 'Omo ludens van Uizinga') had al eens gevraagd hoever ik ermee was. Dat hield niet over, want net als mijn idool was het wikken en wegen mij aangeboren. Huizinga's Herfsttij was de voornaamste reden geweest om geschiedenis te gaan studeren, juist om de precisie waarmee uit duizenden fragmentjes het beeld van de late middeleeuwen werd vormgegeven. Zó wilde ik het ook leren.

Ook in
Homo ludens neemt de meester alle tijd om 'het spelelement in de cultuur' te beschrijven. Het lange eerste hoofdstuk somt een aantal eerdere definities van 'spel' op, onderzoekt en verwerpt ze. In het bijzonder wie 'spel' als het tegendeel van 'ernst' ziet, krijgt ervan langs: spelen is een ernstige aangelegenheid. Het woord 'speels' is Huizinga dan ook te licht: hij munt 'ludiek', uiteraard zonder te bevroeden dat het nog eens een van de meest gebruikte aanduidingen van de twintigste eeuw zou worden, en zou dienen als tyoering van activiteiten die Huiziga zelf ongetwijfeld 'pueriel' zou hebben genoemd. Al zijn overwegingen monden uit in de slotsom dat 'spel' moet worden afgezet tegen 'werk'. Dat laatste is een activiteit die haar doel buiten zich zelf heeft: met timmeren in loondienst verdien je een salaris en daar gaat het om. "Spel' daarentegen heeft zijn doel in zichzelf en hoeft geen externe beloning.

Voor die ontdekking had zestig jaar eerder een Amerikaanse schrijver aanmerkelijk minder woorden nodig gehad. Mark Twain slaagde er ook in haar in een veel ludieker vorm te verwoorden. In zijn jongensboek (dat is:.'boek over een jongen' en pas daarna 'boek voor jongens')
Tom Sawyer (1876) schetst hij hoe zijn hoofdpersoon het zo bont heeft gemaakt dat hij van zijn goedige tante Polly eindelijk een taakstraf krijgt: hij moet een schutting witten. Met de geniale gehaaidheid die hem eigen is, weet hij zijn vrienden ervan te overtuigen dat dit gehate werk een verheven, misschien wel artistieke bezigheid is. Zij bedelven hem onder geschenken om deze van hem over te mogen nemen. Aan het einde van een mooie dag trekken Tom en Twain de slotsom:
Tom zei bij zichzelf dat de wereld toch niet zo zinloos was. Hij had onbewust een belangrijke wet van het menselijk handelen ontdekt, namelijk dat je, om een jongen of een man ergens naar te laten hunkeren, alleen maar hoeft te zorgen dat het moeilijk te verkrijgen is. Was hij een groot en wijs filosoof gewwest, zoals de schrijver van dit boek, dan zou hij begrepen hebben dat werk datgene is wat iemand verplicht is om te doen, en dat spel alles is wat iemand niet verplicht is om te doen. En dat zou hem weer hebben geholpen om te begrijpen waarom het vervaardigen van kunstbloemen of het zwoegen op een tredmolen werk is, terwijl kegelen of het beklimmen van de Mont Blanc alleen maar vertier is. In Engeland wonen hoge heren die 's zomers elke dag tussen de dertig en veertig kilometer afleggen met een vierspan, om geen andere reden dan dat dit voorrecht hun grote sommen geld kost; zouden ze een vergoeding voor hun diensten ontvangen, dan zou het werk worden en zouden ze er de brui aan geven.
Toen ik mijn scriptie eindelijk inleverde, was mijn bewondering voor Huizinga al een eind gedaald: de meester had wel erg veel van mijn geduld geëist. Nu ik, schandelijk laat, Tom Sawyer in mijn culturele bagage heb opgenomen, zie ik pas de echte reden: Huizinga was niet zo'n erg 'groot en wijs filosoof'.

Tenslotte: in Amsterdam-Nieuw West ligt de Johan Huizingalaan, een brede allee omgeven door smallere straten die zijn genoemd naar 'kleinere' historici. Aan die laan staat een 'Café Huizinga'. Telkens als ik het passeer vraag ik me af: zou deze aristocraat
pur sang dit nu 'ludiek' gevonden hebben?

5 opmerkingen:

Jan Verhoeven zei

Een mens verdiept zich in de woorden en gedachten van de bewonderde meester en al doende bladdert de verf af.

Zo verging het jouw met Huizinga.

Ik herken de ervaring Gerard. Al zijn ervaringen ook altijd onvergelijkbaar.

Ik waardeer Rudolf Steiner na meer dan 20 jaar nog steeds maar zie inmiddels ook zijn onbeholpen zijde.

Ik vraag mij dan af: ben ik wijzer geworden of had ik de ander te wijs gedacht?

Gerard van de Ven zei

Ik denk niet dat ervaringen onvergelijkbaar zijn, Jan. Je kunt, zo poneer je zelf, je in de ervaringen van een ander herkennen. Maar die zijn natuurlijk niet gelijk aan die van jou. Als er maar voldoende gemeenschappelijke punten zijn, dan kun je ze met elkaar vergelijken.

Ik zeg dat met enige omhaal, omdat je tegenwoordig zoveel hoort over volstrekt 'unieke', strikt 'persoonlijke' ervaringen die je met niemand zou kunnen delen. Daar geloof ik niets van. Zelfs mystieke belevenissen zijn te verwoorden, en als er eenmaal woorden zijn voor iets, dan is het commuicabel. Zie de hele mystieke literatuur: vol vaste 'topoi' en schema's waardoor het strikt persoonlijke van de één vergelijkbaar wordt met het strikt persoonlijke van anderen.

Wij delen de ervaring van de 'afbladderende meester'. Natuurlijk zijn wij wijzer geworden, 'stakkerig wijs', zou Nescio zeggen. De oude meester is niet meegegroeid. En we hebben vergelijkingsmateriaal gekregen: eenenvijftig jaar geleden was Huizinga de enige grote historicus die ik een beetje kende. Nu moet hij de eer niet alleen delen met Mark Twain, maar heb ik ook een tig aantal boeken van andere grote geschiedschrijvers gelezen. En die hebben hem wat opzij geduwd, maar daar staat hij nog wel héél groot te wezen: 'Herfsttij' is erg verouderd als beeld van de late middeleeuwen, maar tjonge, wat blijft het een prachtig boek.

Wat ik nu ineens bedenk: vooral 'papieren meesters' bladderen af. Meesters die ik persoonlijk heb ontmoet, worden in mijn herinnering eerder belangrijker dan dat zij in aanzien verminderen. Van hen heb ik kennelijk ècht iets geleerd.

Jan Verhoeven zei

Dank je voor de nuancering Gerard waar het gaat over de onvergelijkbare ervaringen.

Je spreekt over het verwoorden van een ervaring en het daarmee kunnen delen. In hoeverre dit dan beperkt blijft tot mededelen zal van geval tot geval verschillen.

Wat voor mij zeker wel telt is de ervaring van het wederkerig willen delen en daar dan ook moeite voor doen.

Ik wil begrijpen en invoelen wat de ander mij meededeelt en omgekeerd koester ik mij in de aandacht van de ander.

Dit alles bij elkaar maakt dan dat ik soms (niet altijd) ervaringen kan delen.

Wellicht dat het afbladderen van de meester ook een proces van nuancering is. Afbladderen is nog steeds niet hetzelfde als verveloos.

Het is als een bosven. Bij eerste aanblik ongerept en wonderschoon. Bij tweede blik zie ik de rommel die is achtergelaten, het niet meer helemaal zuiver water. Een nuancering. En toch ben ik als het er op aankomt blij met de aanblik van het bosven of de meester van vroeger.

Wat je laatste zinnen betreft:

Meesters die ik persoonlijk heb ontmoet, worden in mijn herinnering eerder belangrijker dan dat zij in aanzien verminderen. Van hen heb ik kennelijk ècht iets geleerd.

Ik zou het zelf zo gezegd kunnen hebben. Of, om met Levinas te spreken: Het gelaat van de ander laat diepe(re) sporen na.

Gerard van de Ven zei

Ik denk dat je al blij moet zijn, als iemand je iets wil 'mededelen' of jou toestaat hem iets 'mee te delen'. Dan is er een begin.

'Communicatie' heb ik voor leerlingen eens samengevat in drie punten:
1. Jezelf laten zien.
2. De ander zien.
3. Samen iets gaan doen.
Dat 'iets doen' kan heel goed bestaan uit 'doorgaan met 1 en 2'. Dat zijn al heel intensieve activiteiten. In feite zijn het gemeenschappelijke ervaringen die je ipso facto met elkaar deelt. Voor mij ligt daar het begin, niet in het blijven speuren naar iets wat zich diep in de Ander aan denken, voelen etc. zou kunnen afspelen. De ander nemen zoals hij is betekent voor mij dat ik begin bij de manier waarop hij zich aan mij voordoet (laat zien). Ik denk dat hij wederkerig op dezelfde manier met mij omgaat, en dat daarin het (h)erkennen ligt.

Je metafoor van het bosven spreekt mij zeer aan. Zal wel komen, omdat mijn voorgeslacht uit die buurt komt.

Jan Verhoeven zei

Gerard je zegt:

Ik denk dat je al blij moet zijn, als iemand je iets wil 'mededelen' of jou toestaat hem iets 'mee te delen'. Dan is er een begin.

Dan is er inderdaad een, niet vanzelfsprekend, begin. En tegelijk ook een gedeelde ervaring.

Waar ik echter op doelde waren de ontmoetingen met die mensen welke een grote invloed op je leven hebben gehad. Voor mij zijn er niet veel van die mensen, maar ze zijn er wel.

In de ontmoetingen met deze mensen was er sprake van een wederzijdse interesse die verder ging dan het wederkerig uitpreken en aanhoren.

Deze mensen waren ook altijd voldoende anders dan ik zelf in elkaar zat (zit).

In de ontmoetingen was er steeds een wisselwerking tussen drie elementen: persoonlijk, object van gedeelde interesse en reflectie op het proces zelf.

Onze taal heeft helaas geen woord voor deze mensen. Woorden als leraar en meester die we ook vandaag nog tegenkomen doen geen recht aan de volstrekte gelijkwaardigheid en wederkerigheid waarvan hier sprake is.

Toen ik 20 jaar was heeft een vriend (later zwager) zich met mij bemoeid (en omgekeerd). Hij bracht mij tot spreken, toonde interesse voor mijn gedachten en bracht mij nog weer later tot organiseren. Deze mens is helaas veel te jong (om 39-jarige leeftijd) overleden. Hij heeft mij geholpen een beslissende wending aan mijn levenspad te geven.

Toch kon deze invloed slechts werken dank zij de wederkerigheid.

Zoals ik wist dat ik iets van hem kon leren zo ook wist hij (ook Jan geheten) dat hij van mij kon leren. Voeg daarmee gedeelde humor en samenwerken in het vrijwilligerswerk en je hebt wat ik noem: een echte ontmoeting.

Ik dus al blij als iemand mij iets wil 'mededelen' of mij toestaat hem iets 'mee te delen'. Maar tegelijk zet ik altijd hoger in.

Er is een film met Jack Nicholson getiteld "As good as it gets". Hierin speelt hij een homofobe man met aanrakingsvrees. Op het einde kust hij de vrouw die zoals hij zelf had gezeg: "jij maakt dat ik een beter mens wil zijn".

Die kus gaat te strak en te plat. En dan zegt hij: "I can do better than that", en kust haar in tweede instantie zoals het, volgens hem. hoort: hij zet hoger in.

Ik ben realistisch genoeg Gerard om te zien dat je vaak al blij mag zijn met een begin. Tegelijkertijd zou de wereld verdrogen als er niet ook mensen zijn die het risico nemen van hoger in te zetten.

De hogere inzet gaat niet altijd goed. Maar als het goed gaat is het ook onvergetelijk en een blijvende bron van levenszin en levensmoed.