donderdag 10 mei 2007

Ongelovig worden


Ze staat er nog, mijn oude parochiekerk.
We waren trots op de torens: 60 meter hoog!
Van het oude plein hebben ze een parkeerplaats gemaakt.
Het beeld van het
H. Hart heeft moeten wijken voor de auto.


Ruim veertig jaar geleden ben ik opgehouden met naar de (RK) kerk te gaan. Ik heb dat toen niet aan mijn moeder verteld. Zij was een in-vrome vrouw, die ongetwijfeld op een bekentenis gereageerd zou hebben met: 'Het zal je nog wel thuiskomen'. Als ik bij haar op bezoek was, ging ik naar de zondagsmis, en ik heb zelfs mijn kinderen laten dopen om haar geen verdriet te doen. Dat kreeg ze toch, want mijn dochtertje zei bij zo'n gelegenheid tegen de pastoor: 'Wat heb jij een mooie jurk aan!' Toen wist mijn moeder dat haar kleinkind niets wist van 'het geloof'.

Ik heb me losgemaakt van de Kerk, toen ik vanuit Brabant naar de Randstad verhuisde. Ik zat ineens in de mis met allemaal mensen die ik niet kende en met wie ik zo te zien ook niets krijgen zou. Katholiek zijn betekende in Brabant deel uitmaken van een organische gemeenschap die vanuit dat saamhorigheidsgevoel iedere zondag de kerk als ontmoetingsplaats gebruikte. Het had weinig te doen met theologische hoogstandjes of pauselijke vermaningen; we moesten daar, eerlijk gezegd, zelfs een beetje om lachen. Na een donderpreek gingen we naar huis en zondigden voort.

Gregoriaanse gezangen, meerstemmige missen en al die wierook verloren hun functie, toen de gemeenschap wegviel. Ik ben daarna gaan zoeken naar nieuwe vormen van saamhorigheid (solidariteit is misschien nog een beter woord), want van een rijke roomsche jeugd houd je de behoefte daaraan over. Dat is ook het grote goed dat die opvoeding me nagelaten heeft; je zult mij niet horen kankeren over alles wat me (ook) onthouden is. Dat is 'collateral damage'. Iets van het oude nestgevoel keert terug, als ik in een abdij de liturgie nog eens bijwoon.

Iedereen die zich heeft losgemaakt of is losgeraakt van een dergelijke hechte gemeenschap, heeft, uiteraard met eigen accenten, zo'n proces beleefd: vanuit mijn eigen ervaring heb ik altijd de droefheid kunnen begrijpen van de gestaalde kaders van de CPN bij de afkalving van hun partij.

Op het moment zijn het veel moslims die op deze weg zitten. Er zijn heel wat autochtonen die hun kunnen vertellen dat het hier gaat om een normaal proces van migratie en emancipatie. Die twee dingen staan voorop en zijn m.i. belangrijker dan inburgering en integratie. Die komen wel in orde, want door het veranderingsproces naderen we elkaar. Maar als je daar midden in zit, wil het nog wel eens problemen opleveren; er zijn b.v. moeders .... Laten dan alle witte 'exen' hun eigen Werdegang herdenken, voordat ze oordelen.

Deze tekst is in iets andere vorm op 8 mei
gepubliceerd op het
weblog van Anja Meulenbelt

2 opmerkingen:

Jan Verhoeven zei

Er zijn bijvoorbeeld moeders.

Hoe vanzelfsprekend dit ook is, toch wordt dit aspect zelden of nooit belicht.

Dat een mens rekening zou houden met zijn naasten met wie hij een geschiedenis heeft dat raakt in onze tijd ondergesneeuwd. We worden allen geacht voor en uit ons zelf te leven.

Goed, heel goed, dat je dit aspect naar voren brengt Gerard.

Omdat velen van ons een vergelijkbaar proces hebben doorgemaakt zouden we vanuit dit perspectief beter kunnen en moeten begrijpen hoe het is om verplaatst te zijm.

Verplaatst niet alleen in de ruimte maar ook los van de vertrouwde natuurlijke, cultuurlijke, sociale en religieuze omgeving.

Anoniem zei

Hoe Jan ongelovig werd:

Van vaders kant stam ik uit een oud doopsgezind geslacht. Kennelijk heeft mijn vader er desondanks mee ingestemd, dat ik als baby gedoopt werd. Mijn moeder was toen remonstrant. Doopsgezinden zeggen: "Dopen wat mondig is".
Toen ik 18 jaar was heb ik me laten wederdopen op grond van mijn eigen vrije belijdenis. Ik ging niet naar de "kerk"maar naar de "vermaning". De eed zwoer ik niet en ik weigerde militaire dienst. Overigens was ik politiek gezien ook al mordicus tegen de politionele acties in Indié. Die dienstweigering was geen pretje in die tijd, vooral als de minister van oorlog je niet erkende als "gewetensbezwaarde tegen de krijgsdienst" Ik voelde me echter gesteund door mijn geloof en door mijn medegelovigen.
Na deze dienstweigeringsperiode ging ik me bezighouden met o.a. het Joegoslavië van Tito, waarin ik al tijdens de oorlog zeer geinteresseerd was. In de loop van de vijftiger jaren kreeg ik de eerste gelegenheid om naar dat land te reizen.Sindsdien heb ik het ontelbare malen doorkruist en heb me verdiept in de politieke, economische en culturele aspecten van de Federatie en zijn zes republieken. Ik werd op grond van mijn ervaringen een enthousiast supporter van het Titoisme en beschouwde Joegoslavië zo'n beetje als mijn tweede vaderland.
Een christen met bewondering voor een dictator (weliswaar een milde) en supporting een soort communisme.
Ik was echt een anarchist onder de christenen(zo werden overigens doopsgezinden vaker genoemd). Ik was hier dik tevreden mee.
Maar toen glipte God ineens uit mijn gezichtsveld en kwam niet meer terug. Mijn geloof in Hem was weg. Op mijn veertigste bedankte ik voor de doopsgezinde gemeenschap.
Ik had hier geen droevenis over, behalve wellicht een "weinig weemoedigheid, die niet zo duidelijk te verklaren viel".
Anders lag dat bij mijn geloof in het Titoisme en een harmonische samenleving tussen de volkeren van Joegoslavië, hoewel ik me soms wel ongerust maakte over de toekomst. Ik schreef hierover in "De Nieuwe Stem" van 1966 onder de titel "Joegoslavië waarheen?".
Dit geloof werd op een ongelooflijke brute manier kapot gemaakt. Niet alleen bij mij maar ook bij de Joegoslaven zelf. Mensen van verschillende nationaliteiten. die jarenlang samen op het strand van Dubrovnik lagen, of samen nationale feestdagen vierden, elkaars vrienden of echtgenoten waren, moordden elkaar uit.
Ook dit geloof hield dus geen stand. Daar heb ik wel verdriet van.
Ik loop nu zo langzamerhand tegen de tachtig jaar en omdat ik me zo bewust ben gaan worden dat alles zo betrekkelijk is, kijk ik niet om in wrok. Ik heb wel o.a. uit het voorgaande geleerd, dat twijfel en dialectisch denken een groot goed is. Er is nog steeds een zeker heimwee naar mijn doopsgezind verleden en een klein portretje van Tito hangt in mijn woonkamer........

Ook deze tekst is enigszins gewijzigd op 9 mei j.l. geplaatst op de weblog van Anje Meulenbelt